ECLI:NL:GHARL:2018:4454

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 mei 2018
Publicatiedatum
15 mei 2018
Zaaknummer
200.236.016
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voeging in kort geding door VGZ Zorgverzekeraar N.V. afgewezen wegens onvoldoende belang

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 mei 2018 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding. De zaak betreft een vordering tot voeging door VGZ Zorgverzekeraar N.V. in een geschil tussen Zilveren Kruis Ziektekostenverzekeringen N.V. en verschillende zorgaanbieders. VGZ stelde dat de uitspraak van de voorzieningenrechter, die Zilveren Kruis verbood om een machtigingsvereiste te hanteren voor niet-gecontracteerde zorgaanbieders, ook nadelige gevolgen zou hebben voor haar eigen beleid. VGZ vorderde zich te mogen voegen aan de zijde van Zilveren Kruis, maar het hof oordeelde dat VGZ onvoldoende belang had bij de voeging. Het hof stelde dat de vrees voor precedentwerking van de uitspraak niet voldoende was om een belang bij voeging aan te nemen. De vordering tot voeging werd afgewezen en VGZ werd veroordeeld in de kosten van het incident. Het hof bepaalde dat de hoofdzaak op 13 juni 2018 verder behandeld zou worden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.236.016
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 453224)
arrest van 15 mei 2018
in het incident in kort geding van
de naamloze vennootschap
VGZ Zorgverzekeraar N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres in het incident tot voeging,
hierna: VGZ,
advocaten: mr. J.J. Rijken en mr. H.M. den Herder,
in de zaak van
1. de naamloze vennootschap
Zilveren Kruis Ziektekostenverzekeringen N.V.,
gevestigd te Amersfoort,
2. de naamloze vennootschap,
Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V.,
gevestigd te Utrecht,
3. de naamloze vennootschap
Achmea Zorgverzekeringen N.V.,
gevestigd te Zeist,
4. de naamloze vennootschap
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden,
verweersters in het incident,
advocaten: mr. T.R.M. van Helmond en mr. S.C. Bezemer,
tegen:
1. de stichting
[geïntimeerde 1],
gevestigd te [plaatsnaam] ,
2.
[geïntimeerde 2], handelend onder de naam "
[bedrijf A]",
wonende te [plaatsnaam] ,
3.
[geïntimeerde 3], handelend onder de naam "
[bedrijf B]",
wonende te [plaatsnaam] ,
4.
[geïntimeerde 4], handelend onder de naam [bedrijf C] ",
wonende te [plaatsnaam] ,
5.
[geïntimeerde 5], handelend onder de naam "
[bedrijf D]",
wonende te [plaatsnaam] ,
6.
[geïntimeerde 6], handelend onder de naam "
[bedrijf E]",
wonende te [plaatsnaam] ,
7.
[geïntimeerde 7], handelend onder de naam "
[bedrijf F]",
wonende te [plaatsnaam] ,
8.
[geïntimeerde 8], handelend onder de naam "
[bedrijf G]",
wonende te [plaatsnaam] ,
9.
[geïntimeerde 9], handelend onder de naam "
[bedrijf H]",
wonende te [plaatsnaam] ,
10.
[geïntimeerde 10], handelend onder de naam "
[bedrijf I]",
wonende te [plaatsnaam] ,
11.
[geïntimeerde 11], handelend onder de naam "
[bedrijf J]",
wonende te [plaatsnaam] ,
12.
[geïntimeerde 12], handelend onder de naam "
[bedrijf K]",
wonende te [plaatsnaam] ,
13.
[geïntimeerde 13], handelend onder de naam "
[bedrijf L]",
wonende te [plaatsnaam] ,
14.
[geïntimeerde 14], handelend onder de naam "
[bedrijf M]",
wonende te [plaatsnaam] ,
15.
[geïntimeerde 15], handelend onder de naam "
[bedrijf N]",
wonende te [plaatsnaam] ,
16.
[geïntimeerde 16], handelend onder de naam "
[bedrijf O]",
wonende te [plaatsnaam] ,
17.
[geïntimeerde 17], handelend onder de naam "
[bedrijf P]",
wonende te [plaatsnaam] ,
18.
[geïntimeerde 18], handelend onder de naam "
[bedrijf Q]",
wonende te [plaatsnaam] ,
19. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Overalzorg B.V.,
gevestigd te Simpelveld,
20.
[geïntimeerde 20], handelend onder de naam "
[bedrijf R]",
wonende te [plaatsnaam] ,
21.
[geïntimeerde 21], handelend onder de naam "
[bedrijf S]",
wonende te [plaatsnaam] ,
22.
[geïntimeerde 22], handelend onder de naam "
[bedrijf T]",
wonende te [plaatsnaam] ,
23.
[geïntimeerde 23], handelend onder de naam "
[bedrijf U]",
wonende te [plaatsnaam] ,
24.
[geïntimeerde 24], handelend onder de naam "
[bedrijf V]",
wonende te [plaatsnaam] ,
25. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Focus op Zorg B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
26. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BCC Consult B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
27. de stichting
[geïntimeerde 27],
gevestigd te [plaatsnaam]
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eisers,
verweerders in het incident,
advocaten: mr. M. Goedhart en mr. M. Kalkwiek.
Appellanten zullen hierna gezamenlijk in enkelvoud Zilveren Kruis genoemd worden.
Geïntimeerden zullen hierna gezamenlijk [geïntimeerden] worden genoemd. Geïntimeerde sub 1 afzonderlijk zal hierna ook [geïntimeerde 1] worden genoemd.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 23 februari 2018 dat de voorzieningenrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 19 maart 2018 van Zilveren Kruis met producties A tot
en met N,
- de incidentele memorie tot voeging ex artikel 217 Rv van VGZ, tevens memorie in de
hoofdzaak, met productie 1,
- de memorie van antwoord van [geïntimeerden] , tevens memorie van grieven in het
incidentele hoger beroep en vermeerdering van eis, met producties A tot en met E,
- de memorie van antwoord in het incident van [geïntimeerden] , tevens memorie van
antwoord in de hoofdzaak, memorie van grieven in het incidentele hoger beroep en
vermeerdering van eis,
- de memorie van antwoord in het incident van Zilveren Kruis.
2.2
Vervolgens heeft het hof arrest in het incident bepaald.

3.De motivering van de beslissing in het incident

3.1
Het gaat in deze zaak kort gezegd en voor zover hier van belang om het volgende. Zilveren Kruis heeft met ingang van 1 januari 2018 haar polisvoorwaarden betreffende de thuiszorg gewijzigd in de zin dat daarin aanvullende voorwaarden zijn opgenomen voor het verlenen van thuiszorg wanneer dit door een niet-gecontracteerde thuiszorgaanbieder gebeurt. De aanvullende voorwaarden houden in dat (1) door Zilveren Kruis vooraf toestemming moet worden verleend in de vorm van een machtiging (het machtigingsvereiste) en (2) dat de verzekerde zelf de nota's van de niet-gecontracteerde thuiszorgverlener bij Zilveren Kruis moet indienen (het cessieverbod). Daarnaast heeft Zilveren Kruis in een brief van 10 november 2017 aan niet-gecontracteerde thuiszorgaanbieders medegedeeld dat voor wijkverpleging geen betaalovereenkomsten meer verleend zullen worden. [geïntimeerde 1] behartigt de belangen van zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) en bedrijven die actief zijn in de zorgverlening in het algemeen en in de thuissector in het bijzonder. [geïntimeerden] hebben in eerste aanleg in kort geding gevorderd Zilveren Kruis te verbieden om het machtigingsvereiste te hanteren, Zilveren Kruis te gebieden haar verzekerden toe te staan door middel van een akte van cessie hun recht op vergoeding over te dragen aan niet-gecontracteerde zorgaanbieders van wijkverpleegkundige zorg en Zilveren Kruis te gebieden om betaalovereenkomsten te sluiten met niet-gecontracteerde zorgaanbieders. De voorzieningenrechter heeft Zilveren Kruis verboden om vooraf toestemming via een machtiging verplicht te stellen voor niet-gecontracteerde wijkverpleegkundige zorg, Zilveren Kruis geboden om haar verzekerden toe te staan hun recht op vergoeding door middel van een akte van cessie over te dragen aan niet-gecontracteerde zorgaanbieders van wijkverpleegkundige zorg en het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.2
VGZ heeft gevorderd zich in de hoger beroepsprocedure tussen Zilveren Kruis en [geïntimeerden] te mogen voegen aan de zijde van Zilveren Kruis. Zij stelt een belang te hebben bij voeging omdat de uitspraak van de voorzieningenrechter specifieke elementen van het beleid van zorgverzekeraar Zilveren Kruis ten aanzien van de wijkverpleging dwarsboomt. Dit oordeel heeft ook nadelige gevolgen voor alle andere zorgverzekeraars, waaronder VGZ. VGZ constateert evenals Zilveren Kruis bepaalde problemen ten aanzien van wijkverpleging. Het gaat daarbij om (1) het zeer hoge aantal gemiddelde uren zorg per cliënt dat door niet-gecontracteerde zorgaanbieders wordt gedeclareerd en (2) de oververtegenwoordiging van niet-gecontracteerde zorgaanbieders in fraudesituaties en ten aanzien van onrechtmatige declaraties. VGZ beraadt zich op aanpassing van de polisvoorwaarden voor 2019 en overweegt om daarbij gebruik te maken van het cessieverbod en/of het machtigingsvereiste. Het vonnis van de voorzieningenrechter werpt een aanzienlijke belemmering op voor VGZ om de polisvoorwaarden voor 2019 in vrijheid vorm te geven nu het cessieverbod en het machtigingsvereiste als gevolg van het vonnis kwetsbare instrumenten zijn. VGZ moet er in het licht van het vonnis van de voorzieningenrechter rekening mee houden dat als zij het cessieverbod en/of het machtigingsvereiste in haar polisvoorwaarden zou opnemen, die beslissing door zorgaanbieders, zoals geïntimeerden in de hoofdzaak, zal worden aangevochten.
3.3
Zilveren Kruis kan zich vinden in de door VGZ aangedragen stellingen en onderstreept het belang voor de zorgmarkt in algemene zin en in het bijzonder de rol van VGZ daarin. Zilveren Kruis refereert zich aan het oordeel van het hof ten aanzien van het opgeworpen incident.
3.4
[geïntimeerden] hebben tegen de vordering tot voeging verweer gevoerd op gronden die hierna bij de beoordeling zo nodig zullen worden besproken.
3.5
Het hof oordeelt als volgt. Een ieder, die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen. Voor het aannemen van dat belang is voldoende dat een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij, aan wier zijde de derde zich voegt, de rechtspositie van de derde nadelig kan beïnvloeden. Onder nadelige gevolgen zijn in dit verband te verstaan de feitelijke of juridische gevolgen die de toe- dan wel afwijzing van de in die procedure ingestelde vordering of het gezag van gewijsde van in de uitspraak in die procedure gegeven eindbeslissingen zal kunnen hebben voor degene die de voeging vordert (HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1602).
3.6
VGZ heeft onvoldoende duidelijk gemaakt wat de feitelijke of juridische (nadelige) gevolgen zijn die de toe- dan wel afwijzing van de in de hoofdzaak ingestelde vordering of in de uitspraak in die procedure gegeven eindbeslissingen zullen kunnen hebben voor haar. Een vonnis of arrest in kort geding heeft geen gezag van gewijsde. Voor zover VGZ heeft aangevoerd dat als het vonnis wordt bekrachtigd, dit een aanzienlijke belemmering kan opwerpen voor haar om haar polisvoorwaarden in vrijheid vorm te geven, omdat het cessieverbod en het machtigingsvereiste kwetsbare instrumenten zijn, ziet dit bezwaar op de mogelijke precedentwerking die van het nog te wijzen arrest kan uitgaan. Kennelijk hanteert VGZ op dit moment geen cessieverbod en geen machtigingsvereiste in haar polisvoorwaarden. Ook zal zij niet gebonden zijn aan de uitspraak in de onderhavige procedure, zodat het haar in zoverre vrij staat haar polisvoorwaarden voor 2019 naar eigen inzicht vorm te geven. De door VGZ gestelde belemmering om haar polisvoorwaarden in vrijheid vorm te geven is slechts gelegen in de vrees dat een later oordelende rechter naar aanleiding van het in deze zaak te wijzen arrest mogelijk oordeelt dat de maatregelen van het cessieverbod en het machtigingsvereiste ook in het geval van VGZ onrechtmatig zijn. In de mogelijke precedentwerking van een uitspraak is evenwel niet reeds een voldoende belang tot voeging gelegen, ook niet indien sprake is van sterk op elkaar gelijkende vorderingen of feitencomplexen (HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1602). De door VGZ gedane verwijzing naar onder meer HR 24 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:306) gaat niet op aangezien in dat geval aan de zijde van de partij die voeging vorderde (Zorginstituut Nederland) sprake was van een wettelijke taak en de uitspraak het beleid van het Zorginstituut met betrekking tot de uitvoering van zijn wettelijke taak zou kunnen doorkruisen. Daarvan is in het geval van VGZ geen sprake.
3.7
Nu de vordering tot voeging door VGZ uitsluitend is ingegeven door de vrees voor precedentwerking van het nog te wijzen arrest in kort geding in de hoofdzaak, heeft zij geen voldoende belang bij voeging en moet de vordering tot voeging worden afgewezen. Het hof zal VGZ als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het incident veroordelen.
3.8
In de hoofdzaak zal op 13 juni 2018 om 9.30 uur het pleidooi plaatsvinden, zoals reeds met partijen is gecommuniceerd. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in kort geding:
in het incident:
wijst de vordering tot voeging van VGZ af;
veroordeelt VGZ in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op € 1.074,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
bepaalt dat in de hoofdzaak op 13 juni 2018 om 9.30 uur het pleidooi zal plaatsvinden;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, F.J.P. Lock en C.J.H.G. Bronzwaer, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. C.J.H.G. Bronzwaer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2018.