Uitspraak
[appellant],
ICS,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter van 24 januari 2017, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van € 500,- aan International Card Services B.V. (ICS) in verband met een creditcardvordering. De vordering was in eerste aanleg beperkt tot dit bedrag, en de kantonrechter had de vordering van ICS toegewezen, inclusief rente en proceskosten.
[Appellant] heeft in hoger beroep gevorderd het vonnis van de kantonrechter te vernietigen en ICS niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen. Het hof heeft echter vastgesteld dat de vordering van de kantonrechter onder de appelgrens van € 1.750,- blijft, waardoor [appellant] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep. Het hof overweegt dat de door ICS gestelde vordering op [appellant] niet relevant is voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep, aangezien de oorspronkelijke vordering niet boven de appelgrens uitkwam.
Het hof heeft [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, vastgesteld op € 716,- voor verschotten en € 632,- voor salaris advocaat. Daarnaast zijn er nakosten toegewezen. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen. De uitspraak is gedaan op 24 april 2018 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.