Uitspraak
[appellante],
IMKO,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
Artikel 6:258 BW geeft de rechter de mogelijkheid om op verlangen van een der partijen de gevolgen van een overeenkomst te wijzigen of deze geheel (of gedeeltelijk) te ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden die van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Lid 2 van genoemd artikel bepaalt dat een wijziging of ontbinding niet wordt uitgesproken, voor zover de omstandigheden krachtens de aard van de overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening komen van degene die zich erop beroept Dit betekent dat niet snel aangenomen dient te worden dat sprake is van onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6 258 BW. De door [appellante] aangevoerde omstandigheden, hoe betreurenswaardig ook. komen voor haar eigen rekening en zijn niet aan te merken als omstandigheden als hiervoor bedoeld. Het beroep op de redelijkheid en billijkheid maakt dit niet anders, nu het gaat om omstandigheden, die weliswaar zijn ingetreden na het sluiten van de overeenkomst, maar die partijen wel in hun overeenkomst hebben verdisconteerd. Immers, in de algemene voorwaarden is een regeling opgenomen die juist voorziet in de situatie dat een cursist de cursus annuleert na aanvang van de cursus."
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Anders dan appellante vervolgens evenwel meent is de desbetreffende annuleringsregeling niet bepalend voor hetgeen IMKO in casu gerechtigd is van appellante te vorderen."
(de factuur van 2 maart 2012) bovendien niet helemaal stroken met de opsomming in de inleidende dagvaarding.
ingaande de dag na ontvangstdaarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW en voldoet de brief daarom niet aan de daaraan te stellen eisen, met als gevolg dat geen buitengerechtelijke kosten verschuldigd zijn, zie genoemd arrest van de Hoge Raad, rov. 3.6.1 en 3.6.2. Daar komt bij dat in de brief ten onrechte geen splitsing is gemaakt tussen het deel van de vordering waarbij het verzuim dateert van voor 1 juli 2012 en het andere deel en aldus ook het genoemde bedrag niet juist is, nu het Besluit is toegepast op de gehele vordering.
5.De beslissing
15 mei 2018voor akte overleggen facturen aan de zijde van IMKO, waarna [appellante] daarop en op de nieuwe grondslag voor de vordering bij antwoordakte mag reageren (zonder dat IMKO daarop weer bij akte mag reageren, behoudens op mogelijke nieuwe producties);