ECLI:NL:GHARL:2018:3562

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
200.169.516/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de ontbinding van een opleidingsovereenkomst wegens medische klachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De zaak betreft een opleidingsovereenkomst tussen [appellante] en IMKO Opleidingen B.V. voor een beroepsopleiding tot kapster. [appellante] heeft de overeenkomst tussentijds opgezegd vanwege fysieke klachten die zij tijdens de opleiding heeft ervaren. IMKO Opleidingen heeft vervolgens de volledige opleidingskosten van € 6.144,- in rekening gebracht, wat [appellante] betwist. Ze beroept zich op onvoorziene omstandigheden en de artikelen 6:258 en 6:248 van het Burgerlijk Wetboek, die haar zouden ontheffen van haar betalingsverplichting. De kantonrechter heeft de vordering van IMKO toegewezen en het verweer van [appellante] afgewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep.

In hoger beroep heeft [appellante] opnieuw aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat zij gehouden is de volledige kosten te voldoen. Ze stelt dat de overeenkomst kwalificeert als een overeenkomst van opdracht en dat zij deze op grond van de artikelen 7:408 en 7:413 van het Burgerlijk Wetboek kon opzeggen. IMKO heeft in haar memorie van antwoord een nieuwe grondslag voor haar vordering gepresenteerd, waarbij zij zich beroept op de artikelen 7:411 en 7:406 BW. Het hof heeft geoordeeld dat partijen het erover eens zijn dat de vraag of IMKO aanspraak kan maken op het cursusgeld beantwoord moet worden aan de hand van artikel 7:411 BW. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor IMKO om de relevante facturen over te leggen, waarna [appellante] daarop kan reageren. De beslissing over de buitengerechtelijke kosten is ook aan de orde gekomen, waarbij het hof heeft geoordeeld dat IMKO niet voldoende heeft onderbouwd dat deze kosten zijn gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.169.516/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 2883837 / MC EXPL 14-2941)
arrest van 17 april 2018
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. E.A.C. Nijhof-Top, kantoorhoudend te Zeewolde,
tegen
IMKO Opleidingen B.V.,
gevestigd te Zwolle,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
IMKO,
advocaat: mr. R.J. Hoogeveen, kantoorhoudend te Almelo.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar het tussenarrest van 28 juli 2015. Ter uitvoering van dat arrest heeft op 2 september 2015 een comparitie na aanbrengen plaatsgevonden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken. Vervolgens heeft [appellante] een memorie van grieven genomen en heeft IMKO een memorie van antwoord genomen.
1.2
Vervolgens is arrest gevraagd, waarbij alleen IMKO een procesdossier heeft overgelegd.

2.De vaststaande feiten

2.1
De kantonrechter heeft in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.9) van het vonnis van 24 december 2014 een aantal in deze zaak vaststaande feiten weergegeven. Hieromtrent bestaat ook in hoger beroep geen geschil. Het navolgende staat vast.
2.2
Partijen hebben een opleidingsovereenkomst gesloten voor een door [appellante] bij IMKO te volgen beroepsopleiding kapster MBO junior kapper (niveau 2) voor de duur van l jaar. Op deze overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van IMKO van toepassing
2.3
In de algemene voorwaarden is onder meer opgenomen:
"Annuleringsregeling
Annulering van de opleiding kan alleen geschieden per aangetekend schrijven gericht aan
IMKO Opleidingen (…). Bij annulering tot 28 dagen voor de eerste lesdag is het inschrijfgeld en 10% van het lesgeld aan IMKO verschuldigd Bij annulering tot 14 dagen voor de eerste lesdag is het inschrijfgeld en 20% van het lesgeld aan IMKO verschuldigd. Bij annulering binnen 14 dagen voor de eerste lesdag is het inschrijfgeld en 50% van het lesgeld aan IMKO verschuldigd. Bij beëindiging door de cursist na aanvang van de opleiding zijn alle opleidingskosten verschuldigd waarbij lesgeld
tot maximaal 1 jaar na de opzegging verschuldigd is.(…)".
2.4
[appellante] is op 9 januari 2012 gestart met de opleiding.
2.5
Nadat [appellante] met de opleiding was begonnen, heeft zij last gekregen van pijnklachten in haar onderrug, nek en schouder.
2.6
Per e-mail van 31 oktober 2012 heeft [appellante] de opleiding geannuleerd.
2.7
Bij brief van 5 december 2012 heeft IMKO aan [appellante] bericht:
"(…)
Conform onze voorwaarden zijn wij genoodzaakt u het volledige cursusgeld in rekening te
brengen. Dit is reeds aan u gefactureerd Gezien de bijgevoegde doktersverklaring bieden
wij u de mogelijkheid om deze opleiding binnen drie jaar te hervatten . Wij zullen dan geen
lesgeld meer factureren. Indien de samenstelling van de boeken en/of materialen wijzigt
zullen wij dit aan uw doorberekenen."
2.8
Bij brief van 6 januari 2013 heeft [appellante] aan IMKO bericht dat zij van mening is
dat zij de kosten niet hoeft te voldoen, omdat zij de opleiding wegens medische redenen niet kan afmaken.
2.9
Bij brief van 23 januari 2013 heeft de annuleringscommissie van IMKO het
navolgende aan [appellante] bericht:
"(...)
Wij vinden het zeer spijtig dat u om gezondheidsredenen niet langer kan deelnemen aan de
opleiding, dit heeft u door middel van een doktersverklaring kenbaar gemaakt. Ondanks uw
medische verklaring zijn wij genoodzaakt om bij annulering conform onze algemene
voorwaarden te handelen. Wij zullen ons dan ook conformeren aan het voorstel wat op 5
december 2012 d.m.v. een brief aan u kenbaar is gemaakt. Wij bieden u de mogelijkheid om
de mbo-opleiding kapper (niveau 2) binnen 3 jaar te hervatten of de resterende studieduur
te investeren in een opleiding naar keuze.
Er zal geen restitutie plaatsvinden van reeds betaalde gelden."
2.9.
[appellante] heeft van de door IMKO aan haar verzonden facturen eenmaal een bedrag van € 400,- (op de eerste factuur) voldaan en de rest onbetaald gelaten. Aldus is een bedrag van € 6.144,- onbetaald gelaten.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
IMKO heeft [appellante] gedagvaard en gevorderd [appellante] te veroordelen tot betaling van een hoofdsom van € 6.144,-, vermeerderd met rente en kosten. Daartoe heeft zij, wat de hoofdsom betreft, aangevoerd dat [appellante] op grond van de overeenkomst tussen partijen gehouden is de openstaande factuurbedragen te voldoen.
3.2
[appellante] heeft verweer gevoerd. Zij heeft aangevoerd dat na aanvang van de cursus als gevolg van de fysieke inspanningen die met de cursus gepaard gaan bij haar gezondheidsklachten zijn opgetreden (onderrug, schouder, nek), waardoor het voor haar fysiek onmogelijk werd de cursus te vervolgen. Gelet op deze onvoorziene omstandigheid mag IMKO volgens [appellante] in redelijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst verlangen. [appellante] beroept zich daarbij op het bepaalde in artikel 6:258 BW en 6:248 BW. Zij heeft in reconventie op grond van artikel 6:258 BW gevorderd de opleidingsovereenkomst tussen partijen met terugwerkende kracht te ontbinden, althans die overeenkomst te wijzigen aldus dat [appellante] wordt ontheven van haar betalingsverplichting voor zover zij aan die verplichting niet heeft voldaan. Ook tegen de gevorderde buitengerechtelijke kosten heeft [appellante] verweer gevoerd.
3.3
De kantonrechter heeft als volgt geoordeeld
"
Artikel 6:258 BW geeft de rechter de mogelijkheid om op verlangen van een der partijen de gevolgen van een overeenkomst te wijzigen of deze geheel (of gedeeltelijk) te ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden die van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Lid 2 van genoemd artikel bepaalt dat een wijziging of ontbinding niet wordt uitgesproken, voor zover de omstandigheden krachtens de aard van de overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening komen van degene die zich erop beroept Dit betekent dat niet snel aangenomen dient te worden dat sprake is van onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6 258 BW. De door [appellante] aangevoerde omstandigheden, hoe betreurenswaardig ook. komen voor haar eigen rekening en zijn niet aan te merken als omstandigheden als hiervoor bedoeld. Het beroep op de redelijkheid en billijkheid maakt dit niet anders, nu het gaat om omstandigheden, die weliswaar zijn ingetreden na het sluiten van de overeenkomst, maar die partijen wel in hun overeenkomst hebben verdisconteerd. Immers, in de algemene voorwaarden is een regeling opgenomen die juist voorziet in de situatie dat een cursist de cursus annuleert na aanvang van de cursus."
3.4
Het verweer tegen de gevorderde buitengerechtelijke kosten heeft de kantonrechter eveneens verworpen. De vordering in conventie is toegewezen, die in reconventie afgewezen en [appellante] is veroordeeld in de kosten van de conventie en de reconventie.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Grief 1houdt in dat de kantonrechter ten onrechte heeft bepaald dat [appellante] gehouden is de volledige kosten van de opleiding te voldoen.
In de toelichting op deze grief wordt geen klacht aangevoerd tegen de verwerping door de kantonrechter van het in eerste aanleg gedane beroep op artikel 6:258 BW (gewijzigde omstandigheden).
Als nieuw verweer wordt nu aangevoerd dat (i) de overeenkomst tussen partijen kwalificeert als overeenkomst van opdracht, (ii) dat [appellante] ingevolge de artikelen 7:408 lid 1 BW in verbinding met 7:413 lid 2 BW de overeenkomst te allen tijde kon opzeggen, (iii) dat de bepaling in de algemene voorwaarden inhoudende dat de cursist bij beëindiging na aanvang van de opleiding alle opleidingskosten verschuldigd is waarbij het lesgeld tot maximaal 1 jaar na de opzegging is verschuldigd tussentijdse opzegging onmogelijk maakt en dit beding jegens de particuliere opdrachtgever [appellante] vernietigbaar is, (iv) dat die vernietiging wordt ingeroepen, (v) dat [appellante] ex artikel 7:408 lid 3 BW geen schadevergoeding verschuldigd is en (vi) dat IMKO mogelijk wel aanspraak kan maken op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon bij voortijdige beëindiging van de opdracht maar zij daar geen aanspraak op heeft gemaakt.
4.2
In reactie op dit verweer heeft IMKO het betoog onder (i) tot en met (v) niet (gemotiveerd) bestreden. In tegendeel: in lijn met het betoog van [appellante] gaat ook IMKO ervan uit dat [appellante] met succes de overeenkomst van opdracht tussentijds heeft opgezegd en beroept zij zich niet (langer) op de bepaling in de annuleringsregeling voor zover inhoudende dat de cursist bij beëindiging na aanvang van de opleiding alle opleidingskosten verschuldigd is waarbij het lesgeld tot maximaal 1 jaar na de opzegging is verschuldigd. IMKO stelt immers (MvA, p.2 bovenaan): "
Anders dan appellante vervolgens evenwel meent is de desbetreffende annuleringsregeling niet bepalend voor hetgeen IMKO in casu gerechtigd is van appellante te vorderen."
4.3
IMKO baseert haar vordering in de memorie van antwoord vervolgens op de artikelen 7:411 en 7:406 BW. Deze grondslag is nieuw ten opzichte van het gestelde in eerste aanleg. Het hof begrijpt IMKO aldus dat zij op grond van genoemde artikelen aanspraak meent te kunnen maken op het volledige cursusgeld, ook al is de cursus tussentijds door [appellante] opgezegd. Ter nadere onderbouwing daarvoor stelt IMKO dat de cursus een tijdsduur had van twaalf maanden en dat het cursusgeld niet afhankelijk is gesteld van het aantal lessen of een bepaald resultaat. Voorts heeft zij gesteld dat alle kosten voor de cursus, waaronder die van werving, lesmateriaal, huisvesting, de verplichting tot bezoldiging van docenten en overige bedrijfskosten reeds bij aanvang van de cursus zijn gemaakt. Daarbij weerspreekt zij dat voor haar eerder dan via de opzegging ultimo oktober 2012 duidelijk was dat [appellante] fysiek niet langer in staat was de cursus te (ver)volgen. Van besparingen is volgens IMKO geen sprake. De specificatie van haar vordering blijkt volgens IMKO uit het gestelde in de dagvaarding in eerste aanleg en de daarbij overgelegde facturen.
4.4
Het hof stelt vast dat partijen het er op zich over eens zijn dat de vraag of en in hoeverre IMKO na de opzegging door [appellante] aanspraak kan maken op het cursusgeld beantwoord moet worden aan de hand van artikel 7:411 BW (en, wat IMKO betreft: ook 7:406 lid 1 BW). Het hof merkt op dat partijen daarmee op één lijn zitten met hetgeen is beslist in de zaak van HR 17 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2775 (die dateert van na de memoriewisseling in dit hoger beroep). Hoewel [appellante] met het gestelde in de memorie van grieven onder 11 tot en met 15 enigszins heeft gepreludeerd op de nieuwe grondslag voor de vordering, brengt het beginsel van hoor en wederhoor mee dat zij in de gelegenheid moet worden gesteld ten volle te reageren op deze nieuwe grondslag en met name op de in dit verband door IMKO naar voren gebrachte gezichtspunten zoals hiervoor weergegeven onder 4.3. Echter, eerst dient IMKO bij akte alle op haar vordering betrekking hebbende facturen over te leggen, zoals die worden opgesomd in de inleidende dagvaarding. In het enige overgelegde procesdossier, dat van IMKO, bevinden zich bij de inleidende dagvaarding namelijk slechts vijf facturen, waarvan de datering en de in rekening gebrachte bedragen
(de factuur van 2 maart 2012) bovendien niet helemaal stroken met de opsomming in de inleidende dagvaarding.
Het hof zal derhalve de zaak naar de rol verwijzen voor akte overleggen facturen aan de zijde van IMKO, waarna [appellante] bij akte daarop en op de nieuwe grondslag voor de vordering bij antwoordakte mag reageren (zonder dat IMKO daarop weer bij akte mag reageren, behoudens op mogelijke nieuwe producties).
4.5
Grief 2is gericht tegen het door de kantonrechter toegewezen bedrag aan buitengerechtelijke kosten. Ter zake werd in eerste aanleg een bedrag van € 682,20 gevorderd. In de memorie van antwoord is dat "gerectificeerd" in € 862,40, wat per saldo neerkomt op een eisvermeerdering. Het hof zal recht doen op de aldus vermeerderde eis. [appellante] heeft daarop weliswaar nog niet kunnen reageren, maar uit het onderstaande volgt dat zij daardoor niet wordt benadeeld.
4.6
Uitgangspunt is dat het deel van de vordering waarbij het verzuim is ingetreden vóór 1 juli 2012 dient te worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat luidt voor inwerking treden van de Wet normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte en het bijbehorende Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) en dat het deel waarbij het verzuim is ingetreden ná 1 juli 2012 aan de hand van die wet en het Besluit moet worden beoordeeld.
4.7
Volgens de kantonrechter is ten aanzien van het deel waarbij het verzuim dateert van voor 1 juli 2012 door IMKO voldoende aannemelijk gemaakt dat daadwerkelijk buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt. Dat oordeel wordt met de grief evenwel terecht bestreden. IMKO heeft naar het oordeel van het hof niet voldoende onderbouwd dat ter zake dat deel kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Die kosten moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskosten een vergoeding plegen in te houden. Gelet op artikel 241 Rv komen die kosten daarom niet als buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking.
4.8
Het deel waarbij het verzuim is ingetreden op of na 1 juli 2012 wordt eveneens door de grief bestreden, waarmee die kosten behoren tot de rechtsstrijd in hoger beroep. Het hof dient daarom ambtshalve vast te stellen of de zogenoemde veertiendagenbrief (een brief van 25 april 2013, prod. 2 dagvaarding in eerste aanleg) waarop IMKO zich beroept, voldoet aan de daaraan te stellen eisen, zie Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704, rov. 3.7. In genoemde brief wordt [appellante] verzocht het openstaande bedrag "binnen 14 dagen na de datum van deze brief te voldoen" en dat anders "vanaf de vijftiende dag na vandaag" buitengerechtelijke incassokosten in rekening zullen worden gebracht van € 682,20. Aldus is [appellante] niet een betalingstermijn van 14 dagen gegeven
ingaande de dag na ontvangstdaarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW en voldoet de brief daarom niet aan de daaraan te stellen eisen, met als gevolg dat geen buitengerechtelijke kosten verschuldigd zijn, zie genoemd arrest van de Hoge Raad, rov. 3.6.1 en 3.6.2. Daar komt bij dat in de brief ten onrechte geen splitsing is gemaakt tussen het deel van de vordering waarbij het verzuim dateert van voor 1 juli 2012 en het andere deel en aldus ook het genoemde bedrag niet juist is, nu het Besluit is toegepast op de gehele vordering.
4.9
Aldus slaagt de grief.
4.1
Met het oog op een mogelijke schikking overweegt het hof dat in de zaak waarop het genoemde arrest HR 17 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2775 betrekking had, het hof Den Haag heeft overwogen dat bij de bepaling van de redelijke vergoeding als uitgangspunt wordt genomen de tijd die is verstreken tussen het moment waarop de cursus aanving en het moment waarop die namens de cursist is opgezegd. Het argument van de cursist dat hij door zijn psychische gesteldheid slechts twee en een halve maand daadwerkelijk gebruik heeft kunnen maken van de diensten van het opleidingsinstituut vormde voor het hof Den Haag geen aanleiding om anders te oordelen. Pas door zijn opzegging op 1 december 2012 maakte de cursist immers formeel een einde aan de door hem gevolgde opleiding en moest ook voor het opleidingsinstituut duidelijk zijn dat de cursist die opleiding niet zou vervolgen. Indien ook in de onderhavige zaak dit uitgangspunt wordt gevolgd, en voorshands komt dit voor als juist vertrekpunt, dan lijkt het erop dat voor [appellante] het maximaal haalbare resultaat is dat slechts eventueel loon/kosten met betrekking tot de periode november en december 2012 op het gevorderde in mindering komt, waarbij op het eerste gezicht kan worden gedacht aan twee twaalfde deel van het geheel, tenzij aannemelijk wordt dat dit in dit geval meer of minder moet zijn. Daarnaast geldt dat de buitengerechtelijke kosten niet verschuldigd zijn. Het hof geeft partijen in overweging aan de hand van deze aanknopingspunten een regeling te onderzoeken.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag
15 mei 2018voor akte overleggen facturen aan de zijde van IMKO, waarna [appellante] daarop en op de nieuwe grondslag voor de vordering bij antwoordakte mag reageren (zonder dat IMKO daarop weer bij akte mag reageren, behoudens op mogelijke nieuwe producties);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. O.E. Mulder en mr. J. Smit en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
17 april 2018.