Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant sub 1] ,
Generali Schadeverzekering Maatschappij N.V..
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
“werk nog door”.
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
in conventiegevorderd: hoofdelijke veroordeling van [appellanten] tot betaling van
€ 444.118,92, vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten, inclusief nakosten.
primairaan haar vordering ten grondslag gelegd dat [appellant sub 1] in strijd met zijn verplichtingen uit de polisvoorwaarden heeft verzwegen dat hij heeft gewerkt. Volgens Generali is er sprake van opzettelijke misleiding, omdat [appellant sub 1] bij herhaling heeft laten weten niet te kunnen werken en heeft verklaard volledig arbeidsongeschikt te zijn. Het gevolg van deze opzettelijke misleiding is dat ieder recht op uitkering met ingang van 10 december 2009 is komen te vervallen. Wat na die datum door Generali is uitgekeerd is onverschuldigd betaald aan [appellant sub 1] . Daarnaast heeft deze opzettelijke misleiding tot gevolg dat [appellanten] ten onrechte een premievrijstelling hebben genoten.
in reconventiegevorderd: veroordeling van Generali tot betaling van
€ 6.443,84per maand uit hoofde van de door [appellant sub 1] afgesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering vanaf 1 november 2014, vermeerderd met wettelijke rente over iedere termijn vanaf de opeisbaarheid daarvan, en daarnaast ongedaanmaking van de registratie van [appellant sub 1] in alle interne en externe frauderegisters op straffe van een dwangsom.
in conventie[appellanten] hoofdelijk veroordeeld om aan Generali te betalen:
€ 381.259,56aan ontvangen uitkeringen, te vermeerderen met de (in het dictum gespecificeerde) wettelijke rente;
€ 42.031,64aan niet betaalde verzekeringspremie, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 november 2014;
reconventionele vorderingafgewezen, met hoofdelijk veroordeling
4.De beoordeling van het hoger beroep
artikel 3 Bijzondere Voorwaardenis bepaald:
Van arbeidsongeschiktheid is uitsluitend sprake indien er in relatie tot ziekte of ongeval, objectief medisch vast te stellen stoornissen bestaan, waardoor de verzekerde beperkt is in zijn functioneren. (…)”
artikel 7 Bijzondere Voorwaarden is onder 1 bepaald:
“Onverminderd het in artikel 3 van deze Bijzondere Voorwaarden bepaalde, is sprake van arbeidsongeschiktheid indien verzekerde voor tenminste 25% ongeschikt is voor het verrichten van de werkzaamheden verbonden aan zijn op het polisblad vermelde beroep, zoals dat voor deze beroepsbezigheden in de regel en redelijkerwijs van hem kan worden verlangd. Aanpassing van werkzaamheden en werkomstandigheden alsmede taakverschuivingen binnen het eigen bedrijf worden daarbij betrokken.”
“wegens het verlies van inkomen door zijn arbeidsongeschiktheid recht [heeft] op een uitkering uit hoofde van de door hem afgesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering. Een arbeidsongeschiktheidsverzekering dekt naar zijn aard immers dat risico. Dit is in artikel 2 van de Bijzondere Voorwaarden arbeidsongeschiktheidsverzekering extra ook expliciet vermeld; er moet sprake zijn van derving van inkomen.”
“ [appellant sub 1] heeft dan ook wegens verlies van inkomen door zijn ongeschiktheid recht op een uitkering uit hoofde van bedoelde arbeidsongeschiktheidsverzekering.”
“Hij wil niets liever dan weer aan het werk, maar dat gaat nu eenmaal niet.”. Daarna meldt zij dat
“de psychische en ook de lichamelijke klachten stabiel slecht [zijn]”(in december 2011), dat
“de klachten zodanig ernstig [zijn] dat van vermogen tot arbeid geen sprake is”(juli 2012), ten aanzien van het perspectief op arbeidsre-integratie:
“Dit perspectief is er op dit moment niet”(januari 2013), dat
“de klachten zodanig ernstig [zijn] dat van vermogen tot arbeid geen sprake is”(maart 2013) en dat
“de klachten zodanig ernstig [zijn] dat van vermogen tot arbeid geen sprake is”(juni 2013). Generali heeft onbetwist gesteld (inleidende dagvaarding, punt 13 sub d) en dit blijkt ook uit de brief zelf, dat de brief van januari 2013 door [appellant sub 1] is gezien en akkoord is bevonden.
“Ten aanzien vanwerkengeeft verzekerde aan dat dit niet mogelijk is.”- en heeft hij in het kader van het inzage- en correctierecht ten aanzien van de re-integratie opgemerkt:
“Er vindt geen concrete re-integratie in eigen of vervangend werk plaats.”.
€ 42.800,16aan Endemol heeft gefactureerd (waaronder een bedrag van
€ 4.085,80voor de 5846 kilometers die blijkens de facturen in 2010 voor Endemol is gereden), dat [naam BV] in 2010
€ 18.000,--aan WTC Expo heeft gefactureerd, dat [naam BV]
€ 36.750,--over de jaren 2010-2013 in rekening heeft gebracht aan AVIA, dat zij een bedrag van
€ 33.732,48aan Wierda & Partners in rekening heeft gebracht voor in 2012 en 2013 verrichte werkzaamheden, dat zij voor in 2012 en 2013 voor RTI Hilversum verrichte werkzaamheden
€ 25.500,--in rekening heeft gebracht en aan Glans Garant over de jaren 2011-2013
€ 16.500,--. Voor losse opdrachten heeft [naam BV] in de jaren 2010-2013 blijkens de door Generali overgelegde facturen ongeveer
€ 49.000,--in rekening gebracht.
“Elk recht op uitkering vervalt, indien verzekeringnemer of verzekerde opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt of laat verstrekken.”dan wel artikel 7:941 lid 5 BW. Het hof heeft reeds geoordeeld dat artikel 14 Bijzondere Voorwaarden, laatste zin, toepassing mist, zodat dus onderzocht dient te worden of Generali zich op artikel 7:941 lid 5 BW kan beroepen. Generali stelt dat [appellanten] kan worden verweten dat zij opzettelijk onjuiste informatie hebben verstrekt dan wel hebben laten verstrekken (dat [appellant sub 1] niet werkte en niet kon werken, ook niet op re-integratiebasis) dan wel informatie hebben verzwegen (namelijk dat [appellant sub 1] wel werkte en daarmee substantiële inkomsten genereerde).
opzettelijkonjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt of hebben laten verstrekken. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend.
Uit de stukken blijkt dat [appellant sub 1] vanaf 2010 - in strijd met de waarheid - de door Generali ingeschakelde deskundigen bij herhaling heeft laten weten dan wel zijn eigen behandelaars bij herhaling aan Generali heeft laten rapporteren dat hij geen enkel vermogen tot arbeid had. Als reactie op het herbeoordelingsrapport van 18 juli 2013 heeft hij zelf toegevoegd dat hij niet op re-integratiebasis werkte in eigen of vervangend werk. Verder hebben [appellanten] in het kader van het (eerste) kort geding in strijd met de waarheid verklaard dat [appellant sub 1] hooguit twee dagen per jaar werkte, terwijl dat er substantieel meer waren. Mede gelet op het eerder genoemde vertrouwenskarakter van de verzekering hadden [appellanten] zich kunnen en moeten realiseren dat deze informatie voor Generali van belang was voor de beoordeling van de uitkeringsplicht. Het gedurende de jaren 2010-2013 stelselmatig (laten) verklaren dat [appellant sub 1] niet werkte, terwijl dat wel het geval was en hij daarmee substantiële omzetten behaalde, terwijl hij (blijkens r.o. 4.14) het belang van Generali onderkende om juist te worden geïnformeerd, rechtvaardigt het oordeel dat er sprake is geweest van de opzet om te misleiden. Het beroep van Generali op artikel 7:941 lid 5 BW is daarmee in beginsel gerechtvaardigd.