In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om de uitleg van het hoofdzakelijkheidscriterium zoals vastgelegd in artikel 4 van het Besluit Bekendmaking wijziging van de verplichtstelling tot deelneming in de Stichting bedrijfstakpensioenfonds voor het beroepsvervoer over de weg. De appellanten, Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Beroepsgoederenvervoer over de weg en Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg, vorderden dat de geïntimeerde, een onderneming die in het verleden werkzaamheden heeft verricht voor een failliete onderneming, verplicht is deel te nemen in de pensioenfondsen en premies te betalen voor de periode van mei 2013 tot en met februari 2014.
Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank in eerste aanleg de vorderingen van de appellanten heeft afgewezen. De kern van het geschil betreft de vraag of de geïntimeerde onder de werkingssfeer van de pensioenfondsen valt, waarbij de appellanten stellen dat meer dan 50% van de omzet van de geïntimeerde moet worden toegerekend aan werkzaamheden die onder de verplichtstelling vallen. De geïntimeerde betwist dit en stelt dat de werkzaamheden voornamelijk niet onder de werkingssfeer van de pensioenfondsen vallen.
Het hof heeft besloten een comparitie van partijen te gelasten om nadere inlichtingen te verkrijgen over de werkzaamheden van de geïntimeerde en de relevante omzetgegevens. De beslissing van het hof is aangehouden, en partijen zijn opgeroepen om inlichtingen te verstrekken en te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor een schikking. De zaak is van belang voor de uitleg van de werkingssfeer van de pensioenfondsen en de toepassing van het hoofdzakelijkheidscriterium in de praktijk.