In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een incidentele vordering ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De appellante, een maatschap die een melkveehouderij exploiteert, heeft een geschil met de geïntimeerde, een besloten vennootschap die zich bezighoudt met de bemiddeling en verkoop van melkquota. De appellante vorderde inzage in de financiële administratie van de geïntimeerde met betrekking tot het door haar geleverde melkquotum, omdat zij meent rechtmatig belang te hebben bij deze inzage om haar vordering te onderbouwen. De geïntimeerde heeft echter betwist dat er een nadere mondelinge overeenkomst bestaat die de gevorderde inzage rechtvaardigt.
Het hof heeft vastgesteld dat de appellante een rechtmatig belang heeft bij de gevorderde inzage, omdat zij wil aantonen dat de geïntimeerde een financieel belang had bij de door haar gestelde mondelinge overeenkomst tot het volledig betalen van de superheffing. Het hof oordeelde dat de vordering tot inzage in de financiële administratie toewijsbaar is, omdat de appellante partij is in de rechtsbetrekking waarop de bescheiden betrekking hebben. De geïntimeerde werd veroordeeld in de kosten van het incident, vastgesteld op € 894,00 voor salaris advocaat.
De hoofdzaak werd naar de rol verwezen voor memorie van antwoord aan de zijde van de geïntimeerde, waarbij het hof verdere beslissingen aanhield. Dit arrest is gewezen op 3 april 2018 en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.