ECLI:NL:GHARL:2018:3030

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
3 april 2018
Zaaknummer
200.228.883/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de status van de vader als belanghebbende in een ondertoezichtstelling

In deze tussenbeschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 27 maart 2018, wordt de status van de vader van de minderjarige [de minderjarige1] als belanghebbende in een ondertoezichtstelling onderzocht. De moeder, die alleen het gezag over [de minderjarige1] uitoefent, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter die de ondertoezichtstelling heeft uitgesproken. De vader, die de minderjarige heeft erkend, verzoekt om als belanghebbende in de procedure te worden aangemerkt. Het hof heeft eerder aanhoudingsverzoeken van de moeder afgewezen, omdat er geen klemmende redenen waren om de zitting uit te stellen. De zaak is complex, omdat de Hoge Raad in een eerdere uitspraak heeft bepaald dat een ouder zonder gezag niet automatisch als belanghebbende kan worden aangemerkt in zaken van ondertoezichtstelling. Het hof overweegt echter dat internationale wetgeving en de betrokkenheid van de vader bij het gezinsleven mogelijk een andere conclusie rechtvaardigen. Het hof besluit de zaak aan te houden in afwachting van een uitspraak van de Hoge Raad over de positie van de vader, alvorens verder te beslissen. De beslissing om de vraag of de vader als belanghebbende moet worden beschouwd, wordt uitgesteld tot na de uitspraak van de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.228.883/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/156369 / FJ RK 17-749)
beschikking van 27 maart 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. Pieters te Sneek,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord-Nederland, locatie Leeuwarden,
verder te noemen: de raad,
alsmede:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
kantoorhoudend te Groningen,
verder te noemen: de GI.
Als informant is opgeroepen:
[de vader],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland locatie Leeuwarden, van 1 september 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 1 december 2017;
- het verweerschrift van de GI met productie(s);
- een brief van de raad van 18 december 2017 met productie(s);
- een brief/faxbericht van mr. Bergsma van 27 februari 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Pieters van 1 maart 2018;
- een journaalbericht van mr. Pietersvan 5 maart 2018 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 7 maart 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn de moeder en haar advocaat, namens de raad mw. [C] en namens de GI zijn verschenen mw. [D] en mw. [E] . Verder is (vooralsnog als informant) toegelaten de vader van de minderjarige [de minderjarige1] , bijgestaan door mr. I. Bergsma.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie die de moeder heeft gehad met [de vader] (hierna: de vader), is [in]
2015 geboren [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ). De vader heeft [de minderjarige1] erkend. De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige1] .
3.2
De moeder heeft uit een eerdere relatie/huwelijk met [F]
drie kinderen:
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2000 (hierna: [de minderjarige2] );
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2001 (hierna: [de minderjarige3] );
- [de minderjarige4] , geboren [in] 2003 (hierna: [de minderjarige4] );
over wie zij alleen het gezag uitoefent.
3.3
Op verzoek van de raad is [de minderjarige1] door de kinderrechter in de bestreden beschikking onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 1 september 2017 tot 1 september 2018.
3.4
De kinderen [kinderen] ( [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] ) zijn door de kinderrechter bij een afzonderlijke beschikking eveneens onder toezicht gesteld voor dezelfde periode. Voorts is daarbij voor [de minderjarige2] een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor (netwerk) pleegzorg verleend met ingang van 1 september 2017 tot 1 september 2018. De moeder heeft tegen die beschikking ook hoger beroep ingesteld (voor zover het [de minderjarige3] en [de minderjarige4] betreft). Deze zaak is bij dit hof geregistreerd onder nummer 200.228.881/01 en het hof zal in die zaak bij afzonderlijke beschikking oordelen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Het geschil in hoger beroep betreft in deze procedure de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] met ingang van 1 september 2017 tot 1 september 2018.
4.2
De moeder verzoekt het hof, zakelijk weergegeven, de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] alsnog af te wijzen.
4.3
De raad en de GI verzoeken het hof kort gezegd de bestreden beschikking in stand te laten.

5.5. De motivering van de beslissing

Het aanhoudingsverzoek van de zijde van de moeder
5.1
Het hof heeft tot tweemaal toe een aanhoudingsverzoek van mr. Pieters afgewezen omdat het hof in het aangevoerde - een zitting zou kort gezegd de samenwerking tussen de moeder en de GI kunnen schaden - geen klemmende reden ziet als bedoeld in artikel 1.4.8 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven, terwijl voorts ook niet conform dezelfde bepaling was vermeld of alle belanghebbenden instemden met het uitstel.
De ontvankelijkheid
5.2
Het hof heeft mr. Pieters bij brief van 15 december 2017 verzocht de ontbrekende stukken uit de procedure in eerste aanleg over te leggen waaronder het verzoekschrift met bijlagen van de raad van 27 juli 2017 en het proces-verbaal van mondelinge behandeling. Die brief is door het hof bij brief van 6 februari 2018 in herinnering gebracht. Vervolgens zijn eerst bij journaalbericht van 5 maart 2018, ingekomen op 6 maart 2018 (dus daags voor de zitting), door mr. Pieters de stukken uit eerste aanleg ingediend (met uitzondering nog van het verweerschrift van de moeder uit eerste aanleg). Het hof zal gelet op het belang van de minderjarige, de zaak inhoudelijk beoordelen op basis van de beschikbare gegevens en een niet-ontvankelijk verklaring van de moeder in verband met de late indiening van de stukken achterwege laten.
De positie van [de vader] (de vader)
5.3
Vast is komen te staan dat [de vader] de biologische als ook juridische vader is van [de minderjarige1] en de moeder van rechtswege is belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige1] . Niet is in geschil dat tussen de vader en [de minderjarige1] sprake is van family-life.
5.4
De vader verzoekt het hof in zijn brief van 27 februari 2018 om hem als belanghebbende in de procedure aan te merken. De vader heeft daarbij aangegeven dat hij wil opkomen voor de belangen van zijn zoon [de minderjarige1] in deze, passend bij zijn rechten en plichten voortvloeiend uit zijn ouderschap. Het verzoek van de vader heeft het hof aanleiding gegeven om de vader vooralsnog eerst aan te merken en op te roepen als informant, zijnde een (procesrechtelijke) positie die aanmerkelijk zwakker is dan de positie van een belanghebbende.
5.5
Ter zitting heeft de vader zijn verzoek om als belanghebbende te worden aangemerkt, gehandhaafd. Namens de raad en de GI is naar voren gebracht dat zij de vader steunen in zijn verzoek en hem ook als belanghebbende in deze procedure beschouwen. De moeder heeft zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 september 2014 (gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:HR:2014:2665) op het standpunt gesteld dat de vader niet als belanghebbende kan worden aangemerkt omdat de vader als ouder zonder gezag niet rechtstreeks wordt geraakt in zijn rechten en verplichtingen in een procedure omtrent een ondertoezichtstelling.
5.6
Het begrip belanghebbende is voor wat betreft de zaken van personen- en familierecht in andere zaken dan scheidingszaken, waaronder deze zaak valt, door de wetgever gespecificeerd in artikel 798 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In het eerste deel van dit lid is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. In aanvulling daarop is in de rechtspraak (verdere) betekenis gegeven aan de uitleg van dit begrip.
5.7
Zo heeft, zoals de moeder terecht naar voren heeft gebracht, de Hoge Raad in voornoemde uitspraak in een soortgelijke zaak als onderhavige zaak geoordeeld dat de niet met het gezag beklede ouder in het kader van een ondertoezichtstelling niet kan worden beschouwd als belanghebbende in de zin van (het toenmalige) artikel 798 lid 1 Rv.
Ook in die zaak ging het om een verzoek tot ondertoezichtstelling van een kind, was de relatie tussen de vader en de moeder verbroken, had de vader de minderjarige erkend en was de moeder belast met het eenhoofdig gezag. De Hoge Raad heeft in die zaak ook opgemerkt dat de niet met het gezag beklede ouder ook bij een ondertoezichtstelling de mogelijkheid behoudt om zijn uit art. 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) voortvloeiende recht op bescherming van zijn 'family life' met de minderjarige te effectueren door bijvoorbeeld de rechter te verzoeken een omgangsregeling te treffen.
5.8
Na de uitspraak van de Hoge Raad in 2014 is art. 798 lid 1 Rv gewijzigd.
Dit lid luidt sinds 1 januari 2015 als volgt: "Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder belanghebbende verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Degene die niet de ouder is en de minderjarige op wie de zaak betrekking heeft gedurende ten minste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, wordt aangemerkt als belanghebbende".
5.9
Naar de Hoge Raad heeft overwogen in 2014 en mede in ogenschouw nemend de wetswijzing nadien is, zoals ook de moeder betoogt, de niet met het gezag beklede vader in onderhavige zaak geen belanghebbende. Echter het hof acht op grond van internationale wetgeving reden aanwezig om daar nu mogelijk anders over te oordelen en vindt daarin bevestiging in de conclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. R.H. de Bock van 2 februari 2018 en zoals gepubliceerd op 16 februari jongstleden (ECLI:NL:PHR:2018:113, zie onder meer overweging 2.50). Daaruit blijkt dat op grond van internationale wetgeving ouders in voldoende mate in het besluitvormingsproces met betrekking tot kinderbeschermingsmaatregelen moeten worden betrokken indien sprake is van 'family life' als bedoeld in art. 8 EVRM en indien deze relatie (het gezinsleven) door de procedure wordt geraakt. Deze conclusie is geschreven naar aanleiding van prejudiciële vragen (art. 392 Rv) die gesteld zijn door het gerechtshof 's-Hertogenbosch over het begrip belanghebbende (art. 798 lid 1 Rv) in een zaak over de beëindiging van gezamenlijk ouderlijk gezag. Naar verwachting zal de Hoge Raad op korte termijn uitspraak doen in die zaak. Het betreft weliswaar een andersoortig geschil, maar het hof verwacht dat die uitspraak van belang kan zijn voor het oordeel van het hof over de positie van de vader in de onderhavige procedure.
5.1
Het hof ziet in het voorgaande aanleiding de zaak aan te houden in afwachting van de uitspraak van de Hoge Raad en de schriftelijke reactie van de moeder, de raad, de GI en de vader hierop. Het hof zal eerst dan zijn oordeel geven over de vraag of de vader al dan niet als belanghebbende moet worden aangemerkt in de onderhavige procedure. Zo die vraag bevestigend wordt beantwoord door het hof zal het hof te zijner tijd bij tussenbeschikking de griffier opdragen de vader een afschrift van de processtukken toe te sturen en de vader in de gelegenheid te stellen (via zijn advocaat) een verweerschrift in te dienen, waarna de andere belanghebbenden een schriftelijke reactie daarop kunnen geven. Daarna zal het hof de zaak in beginsel verder op de stukken afdoen. Zo die vraag ontkennend wordt beantwoord door het hof, zal het hof zo spoedig mogelijk en in beginsel vier weken na die uitspraak van de Hoge Raad eindbeschikking geven op grond van de nu beschikbare gegevens, tenzij het hof anders beslist.
5.11
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
bepaalt dat de vraag of de vader van [de minderjarige1] al dan niet als belanghebbende moet worden beschouwd in deze procedure eerst zal worden beantwoord na de uitspraak van de Hoge Raad in de voormelde procedure met zaaknummer 17/04701;
bepaalt dat de procedure daarna zal worden voortgezet als hiervoor onder 5.10 omschreven, tenzij het hof anders beslist;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, M.P. den Hollander en A.W. Jongbloed, bijgestaan door mr. A.T. Harkema als griffier en is op 27 maart 2018 in het openbaar uitgesproken.