Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[Z](hierna: belanghebbende)
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Den Haag(hierna: de Inspecteur)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 30 juni 2017 de bezwaren van belanghebbende tegen navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) gegrond verklaarde. De rechtbank had de navorderingsaanslagen voor de jaren 2011 en 2012 verminderd, waarbij het inkomen uit werk en woning en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen opnieuw werden vastgesteld. Belanghebbende, eigenaar van 14 verhuurde woningen, betwistte de door de inspecteur vastgestelde waarde van deze woningen, die was gebaseerd op de WOZ-waarde en de leegwaarderatio. De inspecteur had de waarde voor 2011 vastgesteld op € 1.810.430 en voor 2012 op € 1.681.300.
Tijdens de zitting op 7 maart 2018 heeft belanghebbende taxatierapporten overgelegd die de waarde van de woningen in economische zin lager zouden moeten vaststellen. De rechtbank oordeelde echter dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de werkelijke waarde van de woningen 10% of meer lager was dan de forfaitaire waarde. Het hof bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de inspecteur de juiste leegwaarderatio's had gehanteerd. Het hof oordeelde dat de navorderingsaanslagen moesten worden verminderd met een bedrag van € 197 voor 2011 en € 200 voor 2012, en dat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen moest worden vastgesteld op respectievelijk € 17.901 en € 9.636.
De uitspraak van het hof vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent proceskosten en griffierecht, en veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 501. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 maart 2018.