ECLI:NL:GHARL:2018:266

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 januari 2018
Publicatiedatum
10 januari 2018
Zaaknummer
16/00296 t/m 16/00300, 16/01075 en 16/010765
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met bewijsvermoeden en verzuimboete

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland met betrekking tot aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) voor de jaren 2010 tot en met 2013. Belanghebbende, die in België woont, heeft in de onderhavige jaren geen aangifte gedaan voor de IB/PVV en is door de inspecteur van de Belastingdienst aangeslagen op basis van een bewijsvermoeden. De rechtbank heeft de aanslagen voor de jaren 2010 en 2011 gehandhaafd, maar de aanslag voor 2012 verminderd. De inspecteur heeft de aanslagen IB/PVV 2010 en 2011 opgelegd op basis van het vermoeden dat belanghebbende inkomen heeft genoten tot het bijstandsniveau, wat door belanghebbende werd betwist. Het Hof oordeelt dat het bewijsvermoeden niet kan worden gebruikt voor de jaren 2010 en 2011, omdat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in die jaren van de verkoopwinst van haar woning heeft geleefd. De aanslag voor 2010 wordt vernietigd, terwijl de aanslag voor 2011 wordt verminderd. De aanslag voor 2012 wordt niet meer in geschil bevonden. De aanslag voor 2013 wordt bevestigd, omdat de bijstandsuitkering in dat jaar is ontvangen. De verzuimboete voor 2010 wordt gehandhaafd, omdat belanghebbende stelselmatig haar aangifteverplichting niet is nagekomen. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor de aanslagen IB/PVV en ZVW 2010 en 2011, en bevestigt de uitspraak voor de overige jaren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM – LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 16/00296 tot en met 16/00300, 16/01075 en 16/01076
uitspraakdatum:
3 januari 2018nummer 06/001470121
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], te [Z] (België) (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 maart 2016, nummers AWB 15/3109 tot en met 15/3112 en 15/3637, en de uitspraak van rechtbank Gelderland van 22 juli 2016, nummers AWB 16/516 en 16/1477, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst(hierna: de inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.690. Daarbij is een bedrag van € 75 aan heffingsrente in rekening gebracht. Tevens is een verzuimboete van € 2.460 opgelegd vanwege het niet tijdig doen van de aangifte.
1.2.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 9.690. Daarbij is een bedrag van € 38 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.3.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.080. Daarbij is een bedrag van € 81 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.4.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag ZVW opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 9.690. Daarbij is een bedrag van € 7 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.5.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.734. Daarbij is een bedrag van € 22 aan belastingrente in rekening gebracht. Tevens is een verzuimboete van € 226 opgelegd vanwege het niet tijdig doen van de aangifte.
1.6.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.991.
1.7.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 20 april 2015 de aanslagen IB/PVV 2010, ZVW 2010, ZVW 2011 en de boetebeschikking 2010 gehandhaafd, en de aanslag IB/PVV 2011 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.690.
1.8.
De Inspecteur heeft bij in een geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 19 mei 2015 de aanslag IB/PVV 2012 gehandhaafd en de boetebeschikking 2012 vernietigd.
1.9.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 december 2015 de aanslag IB/PVV 2013 gehandhaafd.
1.10.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 1 maart 2016 het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2012 gegrond verklaard, de overige beroepen ongegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB/PVV 2012 vernietigd, en de aanslag IB/PVV 2012 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.742. Verder heeft de Rechtbank bij uitspraak van 22 juli 2016 het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2013 ongegrond verklaard.
1.11.
Belanghebbende heeft bij brieven van respectievelijk 6 maart 2016 en 22 augustus 2016, tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.12.
De Inspecteur heeft bij beschikking van 18 maart 2016 de aanslag IB/PVV 2012 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.742. Na verrekening van de heffingskortingen is geen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen verschuldigd. Ook de in rekening gebrachte belastingrente is verminderd tot nihil.
1.13.
De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
1.14.
Belanghebbende heeft conclusies van repliek ingediend.
1.15.
De Inspecteur heeft conclusies van dupliek ingediend.
1.16.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.
1.17.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2017 te Arnhem. De zaken met de nummers 16/007296 tot en met 16/00300, 16/01075 en 16/01076 zijn gezamenlijk behandeld. Belanghebbende is vertegenwoordigd door haar echtgenoot [A] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] en mr. [C] .
1.18.
Belanghebbende heeft verzocht mr. [C] , die in deze procedure namens de Inspecteur optreedt, onder ede te horen. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen omdat in een belastingprocedure voor een partijverklaring onder ede geen plaats is (vgl. HR 9 augustus 2013, nr. 13/00078, ECLI:NL:HR:2013:196).
1.19.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende, geboren [in] 1947, was in de onderhavige jaren gehuwd met [A] , geboren [in] 1952.
2.2.
Belanghebbende heeft in juni 2004 een haar volledig in eigendom toebehorende woning aan de [a-straat] 7 te [D] moeten verkopen om een belastingschuld te kunnen voldoen. Na voldoening van de belastingschuld resteerde een voordeel van circa € 200.000.
2.3.
Blijkens de Basisregistratie Personen (BRP) – voorheen de Gemeentelijke Basisregistratie voor persoonsgegevens (GBA) - stond belanghebbende in de onderhavige jaren op de volgende adressen ingeschreven:
1 januari 2010 t/m 7 oktober 2011 [b-straat] 10a te [E]
7 oktober 2011 t/m 12 sept. 2012 [c-straat] 1 te [Z] (België)
12 sept. 2012 t/m 25 sept. 2012 [d-straat] 2 te [D]
25 sept. 2012 t/m 31 dec. 2013 [e-straat] 5 te [D] .
2.4.
Belanghebbendes echtgenoot stond ingeschreven op de volgende adressen:
1 januari 2010 t/m 26 juli 2010 [d-straat] 2 te [D]
26 juli 2010 t/m 15 juli 2011 [d-straat] 4 te [D]
15 juli 2011 t/m 12 sept. 2012 [f-straat] 24 te [F] (Frankrijk)
12 sept. 2012 t/m 25 sept. 2012 [d-straat] 2 te [D]
25 sept. 2012 t/m 31 dec. 2013 [e-straat] 5 te [D]
2.5.
Blijkens een huurovereenkomst van september 2010 hebben belanghebbende en haar echtgenoot van [G] een kasteel gehuurd aan de [c-straat] 1 te [Z] (België) voor € 1.500 per maand en dient deze huur te worden voldaan door overboeking op een Belgische bankrekening. Blijkens de huurovereenkomst loopt de huurperiode van 1 september 2011 tot 1 september 2012.
2.6.
In de periode dat belanghebbende stond ingeschreven op het adres in [E] , woonde zij in bij haar broer [H] . Deze broer heeft in 2010 en 2011 een AOW-uitkering genoten van respectievelijk € 5.285 en € 13.372.
2.7.
In 2010 en 2011 hebben belanghebbende en haar echtgenoot maandelijks een premie zorgverzekering betaald van respectievelijk € 93,75 en € 104,50 per persoon. Belanghebbende heeft in deze jaren zorgtoeslag ontvangen.
2.8.
Belanghebbende heeft de verkoopopbrengst ter zake van de eigen woning van € 200.000 in beheer gegeven bij [G] . Van dit vermogen doet belanghebbende geen aangifte in Nederland. In Nederland heeft belanghebbende een bankrekening bij de ING-bank voor de lopende uitgaven. Van belanghebbendes partner zijn in 2010 en 2011 geen bankrekeningen bekend.
2.9.
Belanghebbende en haar echtgenoot hebben in 2010 en 2011 geen auto op naam gehad in Nederland.
2.10.
Belanghebbende heeft in april 2011 € 1.390 aan pensioen ontvangen van het [I] pensioenfonds.
2.11.
Belanghebbende heeft in maart 2012 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Zij heeft in 2012 een inkomen van € 15.734 genoten, bestaande uit een AOW-uitkering en een pensioen.
2.12.
Belanghebbende heeft geen aangiften IB/PVV voor de jaren 2006, 2007, 2008 en 2009 gedaan. Voor deze jaren zijn verzuimboetes opgelegd
.
2.13.
Op 28 februari 2011 is belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2010. Vervolgens is op 27 juni 2011 een herinnering gestuurd. Op 1 september 2011 is een aanmaning gestuurd om voor 15 september 2011 aangifte te doen. Belanghebbende heeft op 22 mei 2013 aangifte IB/PVV 2010 gedaan naar een belastbaar inkomen van nihil.
2.14.
Na daartoe te zijn uitgenodigd, heeft belanghebbende aangifte IB/PVV 2011 gedaan met een zogenoemd M-formulier naar een belastbaar inkomen van nihil.
2.15.
Belanghebbende heeft geen aangifte IB/PVV 2012 gedaan. Belanghebbende heeft voor 2012 wel een zogenoemde ‘Opgaaf wereldinkomen’ gedaan naar een inkomen uit vroegere dienstbetrekking van € 15.734 (AOW-uitkering en pensioen). Naar aanleiding daarvan heeft de Inspecteur op grond van artikel 8a Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) een beschikking ‘niet in Nederland belastbaar inkomen’ afgegeven.
2.16.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2013 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.991. Het inkomen bestaat uit een AOW-uitkering van € 18.637, een pensioenuitkering van [J] van € 1.356 en een bijstandsuitkering van de gemeente West Maas en Waal van € 4.998.
2.17.
De Inspecteur heeft (na bezwaar) aanslagen IB/PVV 2010 en 2011, alsmede aanslagen ZVW 2010 en 2011, opgelegd naar een belastbaar en bijdrage-inkomen van € 9.690. De aanslag IB/PVV 2012 is opgelegd naar een belastbaar inkomen van € 15.734. De aanslag IB/PVV 2013 is opgelegd overeenkomstig de ingediende aangifte. Verder is een verzuimboete 2010 opgelegd van € 2.460.
2.18.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat voor de jaren 2010 en 2011 het vermoeden is gerechtvaardigd dat belanghebbende inkomen heeft genoten tot het bijstandsniveau van € 9.690, dat belanghebbende dit vermoeden niet heeft ontzenuwd, en dat derhalve daaraan het bewijs mag worden ontleend dat de correcties op zijn plaats zijn. Voor wat betreft de aanslag IB/PVV 2012 acht de Rechtbank overeenkomstig het standpunt van de Inspecteur aannemelijk dat belanghebbende van 1 januari 2012 tot en met 12 september 2012 in België heeft gewoond, dat belanghebbende in die periode dus buitenlands belastingplichtig was en dat het belastbaar inkomen derhalve tijdsevenredig vastgesteld moet worden op 110/365 van € 15.734, ofwel € 4.742. Verder heeft de Rechtbank de aanslag IB/PVV 2013 gehandhaafd, omdat de bijstandsuitkering van de gemeente West Maas en Waal pas in 2013 is genoten en derhalve terecht in dat jaar in aanmerking is genomen. Voorts acht de Rechtbank de verzuimboete 2010 van € 2.460 gerechtvaardigd omdat belanghebbende stelselmatig haar aangifteverplichting niet is nagekomen.

3.Geschil

3.1.
In geschil of de aanslagen en boetebeschikking terecht en tot een juist bedrag zijn opgelegd.
3.2.
Belanghebbende betoogt dat zij in de jaren 2010 en 2011 in haar levensonderhoud heeft kunnen voorzien van de in 2004 behaalde verkoopwinst van € 200.000, zodat niet het vermoeden gerechtvaardigd is dat zij enig inkomen moet hebben genoten om van te kunnen leven. Verder betoogt belanghebbende dat zij vanaf 7 oktober 2011 in België woonachtig is, zodat ook in het jaar 2011 het inkomen tijdsevenredig moet worden vastgesteld. Wat betreft de aanslag IB/PVV 2013 betoogt belanghebbende dat een deel van de in 2013 ontvangen bijstandsuitkering van de gemeente West Maas en Waal betrekking heeft op de maanden september tot en met december 2012 en dat de uitkering in zoverre niet in 2013 in aanmerking genomen kan worden.
3.3.
De Inspecteur neemt het standpunt in dat niet is gebleken dat in 2010 nog enig vermogen resteert van het in 2004 genoten voordeel van € 200.000 ter zake van de verkoop van de eigen woning. Mitsdien is het vermoeden gerechtvaardigd dat belanghebbende vanaf 2010 jaarlijks enig inkomen moet hebben genoten om van te kunnen leven.
3.4.
De Inspecteur is in hoger beroep, gelijk belanghebbende, van mening dat ook voor het jaar 2011 het inkomen tijdsevenredig moet worden vastgesteld, nu belanghebbende vanaf 7 oktober 2011 in België woonachtig is. Het [I] -pensioen van € 1.390 is volledig genoten in de periode dat belanghebbende in Nederland woonachtig was, zodat slechts het gecorrigeerde inkomen van € 8.300 tijdsevenredig moet worden herleid, aldus de Inspecteur. Dit brengt mee dat 85/365 van € 8.300, ofwel € 1.933 niet tot het belastbaar inkomen moet worden gerekend, zodat het belastbaar inkomen voor het jaar 2011 moet worden vastgesteld op € 9.690 minus € 1.933, ofwel € 7.757. Deze berekening als zodanig is tussen partijen niet in geschil.
3.5.
Verder meent de Inspecteur dat belanghebbende bij een beoordeling van de aanslag IB/PVV 2012 geen belang meer heeft, nu deze aanslag tot nihil is teruggebracht. Voorts acht de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2013 tot een juist inkomen opgelegd.
3.6.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur, tot vermindering van de aanslagen en tot vernietiging van de verzuimboete.
3.7.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur voor zover deze betrekking hebben op de aanslagen IB/PVV 2011 en ZVW 2011, tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2011 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.757 en tot vermindering van de aanslag ZVW 2011 berekend naar bijdrage-inkomen van € 7.757. Voor het overige concludeert de Inspecteur tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank.

4.Overwegingen

Onzorgvuldigheid
4.1.
Belanghebbende betoogt dat de houding en handelwijze van de Belastingdienst Rivierenland jegens haar onbehoorlijk is en dat zulks aanleiding moet zijn tot vernietiging dan wel vermindering van de aanslagen. Deze in algemene bewoordingen gestelde opmerking van belanghebbende brengt evenwel niet mee dat de onderhavige aanslagen en uitspraken op bezwaar niet zorgvuldig zijn voorbereid of genomen, of anderszins in strijd met enig algemeen beginsel zijn opgelegd. En zo al sprake zou zijn van onzorgvuldig handelen, dan is dat bovendien geen reden om daaraan gevolgen te verbinden voor de onderhavige aanslagen. Evenmin staat belanghebbendes betoog eraan in de weg dat de aanslagen rechtsgeldig zijn vastgesteld door de (landelijk bevoegde) Inspecteur.
Gedingstukken (artikel 8:42 Awb)
4.2.
Op grond van artikel 8:42, lid 1, Awb dient de inspecteur in beginsel alle stukken die hem ter beschikking staan en een rol hebben gespeeld bij zijn besluitvorming aan de belanghebbende en aan de rechter over te leggen.
4.3.
Behoudens gevallen van gerechtvaardigde weigering op grond van artikel 8:29 Awb en uitzonderingsgevallen als misbruik van procesrecht, dient te worden tegemoetgekomen aan een verzoek van de belanghebbende tot overlegging van een bepaald stuk indien deze voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak (vgl. HR 25 april 2008, nr. 43.448, ECLI:NL:HR:2008:BA3823).
4.4.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij niet over hetzelfde dossier beschikt als de Inspecteur. Het Hof begrijpt deze stelling aldus dat volgens belanghebbende niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn ingebracht, zodat de Inspecteur artikel 8:42 Awb heeft geschonden. Met een dergelijk in algemene bewoordingen gesteld verzoek heeft belanghebbende niet gemotiveerd gesteld dat bepaalde stukken een rol hebben gespeeld bij de besluitvorming in haar zaak. Aan dit verzoek behoeft dus niet te worden tegemoet gekomen. Van schending van artikel 8:42 Awb is geen sprake.
Aanslagen IB/PVV en ZVW 2010 en 2011
4.5.
Een bewijsvermoeden kan worden gebruikt voor het bewijs dat een belastingplichtige in enig jaar inkomen heeft genoten.
4.6.
De belastingplichtige die wil ontkomen aan bewijs door middel van een zodanig vermoeden, kan zich verweren hetzij door de feiten en omstandigheden te betwisten die aan het bewijsvermoeden ten grondslag zijn gelegd, hetzij door andere feiten te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken waardoor redelijke twijfel wordt gewekt aan de redengevende kracht van dat bewijsvermoeden, zodat dit vermoeden wordt ontzenuwd (vgl. HR 25 oktober 2002, nr. 36898, ECLI:NL:HR:2002:AE9354; HR 28 juni 2013, 11/04152, ECLI:NL:HR:2013:63).
4.7.
De Inspecteur heeft aan het bewijsvermoeden ten grondslag gelegd dat belanghebbende in de jaren 2010 en 2011 van enig inkomen moet hebben geleefd, dat belanghebbende in die jaren behalve uitgaven voor levensonderhoud ook uitgaven heeft gedaan voor de zorgverzekering en de huur van een kasteel in België, en dat van enige bankrekening met een substantieel saldo niet is gebleken. Belanghebbende heeft in hoger beroep daartegen ingebracht dat de verkoopopbrengst van de eigen woning in 2004 € 200.000 heeft bedragen en dat zij daarmee ook nog in onderhavige jaren in haar levensonderhoud heeft kunnen voorzien.
4.8.
De Inspecteur heeft bevestigd dat belanghebbende in 2004 een voordeel van € 200.000 heeft genoten maar dat, nu belanghebbende geen inzicht heeft verschaft in haar buitenlandse bankrekening(en), niet is gebleken dat in onderhavige jaren van dit voordeel nog een saldo resteerde. Naar het oordeel van het Hof heeft het feit dat belanghebbende in 2004 een verkoopwinst van € 200.000 heeft behaald, twijfel gewekt aan de redengevende kracht van het bewijsvermoeden dat belanghebbende in de onderhavige jaren inkomen moet hebben genoten om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. Daarbij neemt het Hof mede in aanmerking dat sinds deze verkoop slechts zes jaren zijn verstreken en dat volgens de Inspecteur belanghebbende, gelet op haar uitgavenpatroon, kan rondkomen van een jaarinkomen op bijstandsniveau. Het bewijsvermoeden is daarmee ontzenuwd en kan derhalve niet worden gebruikt voor het bewijs dat belanghebbende in de jaren 2010 en 2011 inkomen heeft genoten tot het bijstandsniveau van € 9.690. De inkomenscorrectie kan dan slechts stand houden indien de Inspecteur het bewijs daarvoor op andere wijze levert. De Inspecteur heeft ter zitting aangegeven dat hij daartoe slechts in staat is voor wat betreft het in april 2011 genoten pensioen van € 1.390 van het [I] pensioenfonds. Belanghebbende heeft dit inkomen niet betwist, zodat voor 2011 de correctie tot dat inkomen in stand blijft. De correctie voor het jaar 2010 dient volledig te vervallen.
Aanslag IB/PVV 2012
4.9.
De Inspecteur heeft bij beschikking van 18 maart 2016 de aanslag IB/PVV 2012 zodanig verminderd dat belanghebbende na verrekening van de heffingskortingen geen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen meer is verschuldigd. Ook de in rekening gebrachte belastingrente is verminderd tot nihil. Belanghebbende heeft geen belang bij een beoordeling in hoger beroep van de aanslag IB/PVV 2012, nu niet is gebleken dat dit haar in een betere positie kan brengen.
Aanslag IB/PVV 2013
4.10.
Het Hof stelt voorop dat, anders dan waarvan de Rechtbank is uitgegaan, de Inspecteur geen aanslag ZVW 2013 heeft opgelegd. Een beoordeling van deze aanslag is dan ook niet aan de orde.
4.11.
De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2013 opgelegd overeenkomstig de aangifte die door belanghebbende is gedaan. Deze aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.991, waarin een bijstandsuitkering van de gemeente West Maas en Waal is begrepen van € 4.998. Een deel van deze uitkering heeft betrekking op de maanden september tot en met december 2012, maar is pas in 2013 door belanghebbende ontvangen.
4.12.
Naar het oordeel van het Hof is de bijstandsuitkering terecht in aanmerking genomen in het jaar waarin deze door belanghebbende is ontvangen. Het tijdstip van ontvangst is immers het moment waarop de uitkering door belanghebbende is genoten in de zin van artikel 3.146 Wet IB 2001. Niet is gebleken dat de uitkering reeds in 2012 vorderbaar en inbaar was of anderszins is genoten.
4.13.
Verder heeft de Rechtbank terecht geoordeeld dat aftrek van de door belanghebbende gestelde advocaatkosten niet mogelijk is, nu de Wet IB 2001 niet de mogelijkheid biedt de ter verwerving of behoud van inkomen gemaakte kosten, in aftrek te brengen (vgl. HR 8 juli 2005, nr. 39.870, ECLI:NL:HR:2005:AQ7212; HR 10 augustus 2007, nr. 41.000, ECLI:NL:HR:2007:AZ4768).
Verzuimboete 2010
4.14.
Artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) geeft voor het geval de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet tijdig heeft gedaan, aan de inspecteur de bevoegdheid een boete op te leggen van ten hoogste € 4.920 (tekst 2010).
4.15.
In § 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) is nader uitgewerkt hoe de inspecteurs deze bevoegdheid dienen te hanteren. Daarbij is gekozen voor vaste, van de hoogte van de aanslag onafhankelijke, bedragen. Bij een aangifteverzuim legt de inspecteur een boete op van € 226 en bij een tweede achtereenvolgende verzuim een boete van 20 procent van het wettelijke maximum van € 4.920, ofwel € 984. In uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld bij stelselmatig verzuim, kan een verzuimboete tot het wettelijk maximum worden opgelegd.
4.16.
Belanghebbende heeft haar aangiftebiljet IB/PVV 2010 niet ingediend binnen de termijn die was gesteld in de in september 2011 verzonden aanmaning. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag IB/PVV 2010 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een boete opgelegd van 50 percent van het wettelijk maximum, ofwel € 2.460, wegens het niet tijdig doen van aangifte. De Inspecteur is daarbij ervan uitgegaan dat sprake is van een stelselmatig verzuim in de zin van § 21, lid 6b, BBBB. Belanghebbende heeft voor de jaren 2006 tot en met 2009 geen aangifte gedaan.
4.17.
Het stelsel van het BBBB brengt mee dat binnen het kader van dat besluit onder een verzuim in de zin van artikel 67a AWR moet worden verstaan een beboet verzuim. Gelet op artikel 67g, lid 2, AWR, moet daarvan ook steeds mededeling zijn gedaan. (vgl. HR 13 augustus 2004, nr. 37.804, ECLI:NL:HR:2004:AL7032)
4.18.
Het Hof heeft vastgesteld dat met betrekking tot de jaren 2006 tot en met 2009 verzuimboeten zijn opgelegd. Niet in geschil is dat belanghebbende voor die jaren op de hoogte is gesteld van het feit dat zij in verzuim was. Gelet daarop is voor het onderhavige jaar sprake van een stelselmatig verzuim in de zin van § 21, lid 6, BBBB, hetgeen meebrengt dat de boete kan worden opgelegd tot het door het Hof passend en geboden geachte bedrag van € 2.460. Anders dan belanghebbende betoogt, ontslaat de houding en handelwijze van de Belastingdienst hem niet van de plicht tot het doen van aangifte.
Heffingsrente
4.19.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de beschikkingen heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte heffingsrenten. Nu de aanslagen IB/PVV en ZVW 2010 en 2011 worden verminderd, is er ook aanleiding voor een dienovereenkomstige vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrenten.
Slotsom
Gelet op het hiervoor overwogene dient het hoger beroep gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

Het Hof vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt de reiskosten van belanghebbende in verband met de mondelinge behandeling bij het Hof vast op € 150.

6.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank van 1 maart 2016 voor zover deze betrekking heeft op de aanslagen IB/PVV en ZVW 2010 en 2011, en bevestigt deze uitspraak voor het overige,
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank van 22 juli 2016 met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2013,
- vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de aanslagen IB/PVV en ZVW 2010 en 2011,
- vermindert de aanslag IB/PVV 2010 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil, met dienovereenkomstige vermindering van de beschikking heffingsrente,
- vermindert de aanslag ZVW 2010 tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van nihil, met dienovereenkomstige vermindering van de beschikking heffingsrente,
- vermindert de aanslag IB/PVV 2011 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.390, met dienovereenkomstige vermindering van de beschikking heffingsrente,
- vermindert de aanslag ZVW 2011 tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 1.390, met dienovereenkomstige vermindering van de beschikking heffingsrente,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 150;
- gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt van
€ 124 in hoger beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en
mr. P.L.M. van Gorkom, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
3 januari 2018.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 10 januari 2018
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen
binnen zes wekenna de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.