In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland met betrekking tot aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) voor de jaren 2010 tot en met 2013. Belanghebbende, die in België woont, heeft in de onderhavige jaren geen aangifte gedaan voor de IB/PVV en is door de inspecteur van de Belastingdienst aangeslagen op basis van een bewijsvermoeden. De rechtbank heeft de aanslagen voor de jaren 2010 en 2011 gehandhaafd, maar de aanslag voor 2012 verminderd. De inspecteur heeft de aanslagen IB/PVV 2010 en 2011 opgelegd op basis van het vermoeden dat belanghebbende inkomen heeft genoten tot het bijstandsniveau, wat door belanghebbende werd betwist. Het Hof oordeelt dat het bewijsvermoeden niet kan worden gebruikt voor de jaren 2010 en 2011, omdat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in die jaren van de verkoopwinst van haar woning heeft geleefd. De aanslag voor 2010 wordt vernietigd, terwijl de aanslag voor 2011 wordt verminderd. De aanslag voor 2012 wordt niet meer in geschil bevonden. De aanslag voor 2013 wordt bevestigd, omdat de bijstandsuitkering in dat jaar is ontvangen. De verzuimboete voor 2010 wordt gehandhaafd, omdat belanghebbende stelselmatig haar aangifteverplichting niet is nagekomen. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor de aanslagen IB/PVV en ZVW 2010 en 2011, en bevestigt de uitspraak voor de overige jaren.