ECLI:NL:GHARL:2018:2483

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 maart 2018
Publicatiedatum
16 maart 2018
Zaaknummer
17/00732
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een woning onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 maart 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 6 juni 2017. De zaak betreft de waardevaststelling van de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z] voor het kalenderjaar 2016, waarbij de heffingsambtenaar de waarde heeft vastgesteld op € 380.000. Belanghebbende is het niet eens met deze vaststelling en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij een waarde van € 340.000 bepleit, onderbouwd door een taxatierapport van J. Scholtens. De heffingsambtenaar verdedigt de vastgestelde waarde van € 380.000, onderbouwd door een taxatiematrix van ing. [E].

Tijdens de zitting op 31 januari 2018 is de zaak behandeld. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. Het Hof heeft de waarde in goede justitie vastgesteld op € 365.000, waarbij het de aanslag onroerendezaakbelasting voor 2016 dienovereenkomstig heeft verminderd. Het Hof heeft ook geoordeeld dat de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende moet worden veroordeeld.

De uitspraak benadrukt het belang van de onderbouwing van taxaties en de rol van vergelijkingsobjecten in de waardebepaling onder de Wet WOZ. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 365.000, met een vermindering van de aanslag OZB voor het jaar 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 17/00732
uitspraakdatum:
13 maart 2018
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te
[Z](hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 6 juni 2017, nummer AWB 17/178, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn(hierna: de heffingsambtenaar),
betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] (hierna: de onroerende zaak) voor het kalenderjaar 2016, naar waardepeildatum 1 januari 2015, vastgesteld op € 380.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2016 (OZB) vastgesteld.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 3 januari 2017 de vastgestelde waarde en de aanslag OZB gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 6 juni 2017 het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft bij brief van 12 juli 2017, ingekomen bij het Hof op 13 juli 2017, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend, ingekomen bij het Hof op 8 januari 2018.
1.7.
De heffingsambtenaar heeft een nader stuk ingediend, ingekomen bij het Hof op 26 januari 2018.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2018. Belanghebbende is vertegenwoordigd door mr. [A] van [B] te [Z] . Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [C] en taxateur [D] .

2.Feiten

Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. De onroerende zaak bestaat uit een vrijstaande woning met een garage. De woning is gebouwd in 1988, heeft een inhoud van 468 m³ en is gelegen op een perceel met een oppervlakte van 483 m².

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
3.2.
Belanghebbende staat een waarde voor van € 340.000. Ter onderbouwing daarvan wijst belanghebbende op het taxatierapport van J. Scholtens van 11 december 2017 waarin de waarde is getaxeerd op € 340.000.
3.3.
De heffingsambtenaar verdedigt de vastgestelde waarde van € 380.000. Ter staving daarvan wijst de heffingsambtenaar op een taxatiematrix van ing. [E] van 27 maart 2017 waarin de waarde is getaxeerd op € 385.000.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de heffingsambtenaar, en tot vermindering van de vastgestelde waarde tot € 340.000. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 17, lid 2, Wet WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed (vgl. TK, vergaderjaar 1992-1993, 22885, nr. 3, blz. 44, en HR 8 augustus 2003, nr. 38.085, ECLI:NL:HR:2003:AI0924).
4.2.
Belanghebbende bepleit gemotiveerd een lagere waarde. In dat geval rust op de heffingsambtenaar de last feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is.
4.3.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde wijst de heffingsambtenaar op een taxatiematrix van ing. [E] van 27 maart 2017 waarin de waarde aan de hand van drie in [Z] gelegen vergelijkingsobjecten is getaxeerd op € 385.000. De taxateur heeft de onroerende zaak ter plaatse uitpanding beoordeeld. In onderstaande matrix zijn deze objecten weergegeven:
Object
Bouw-jaar
Inhoud
Waarde
per m³
Waarde inhoud
Perceel
Waarde
per m²
Waarde perceel
Bijgebouwen
Waarde
(01-01-15)
Koopsom
(verkoop-datum)
[a-straat 1]
(vrijstaand)
1988
468 m³
€ 440
€ 205.920
483 m²
ligging 3
€ 329
€ 158.907
Garage
(75 m3) € 20.250
€ 385.000
[b-straat 2]
(vrijstaand)
1989
430 m³
€ 485
€ 208.550
485 m²
ligging 3
€ 329
€ 159.565
Carport
(18 m2) € 2.250
Berging € 2.400
€ 372.000
€ 375.000
(17-07-2015)
[c-straat 3] (vrijstaand)
1987
464 m³
€ 357
€ 165.648
402 m²
ligging 3
€ 350
€ 140.700
Garage
(65 m3) € 17.550
€ 323.000
€ 325.000
(12-05-2015)
[d-straat 4]
(vrijstaand)
1987
440 m³
16 m3 aanbouw
€ 515
€ 412
€ 226.000
€ 6.592
373 m²
ligging 3
€ 330
€ 123.090
Garage
(75 m3) € 20.250
Dakkapel € 1.500
€ 378.000
€ 392.000
(02-06-2016)
4.4.
Ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde wijst belanghebbende op het taxatierapport J. Scholtens van 11 december 2017 waarin de waarde is getaxeerd op € 340.000. De taxateur heeft de onroerende zaak inpandig opgenomen. In deze taxatie zijn ter onderbouwing de volgende vergelijkingsobjecten gebruikt:
Object
Bouw-jaar
Inhoud
Waarde
per m³
Waarde inhoud
Perceel
Waarde
per m²
Waarde perceel
Bijgebouwen
Waarde
(01-01-15)
Koopsom
(verkoop-datum)
[a-straat 1]
(vrijstaand)
1988
468 m³
€ 325
€ 152.100
483 m²
€ 350
€ 169.050
Garage € 20.000
€ 341.150
[b-straat 2]
(vrijstaand)
1989
430 m³
€ 425
€ 182.750
485 m²
€ 350
€ 169.565
Carport € 15.000
Berging € 5.000
€ 372.500
€ 375.000
(24-04-2015)
[c-straat 3] (vrijstaand)
1989
464 m³
€ 325
€ 150.800
402 m²
€ 375
€ 150.750
Garage € 20.000
€ 321.550
€ 325.000
(23-03-2015)
[e-straat 5]
(vrijstaand)
1973
335 m3
€ 275
€ 92.125
702 m²
€ 250
€ 175.500
€ 267.625
€ 265.000
(15-04-2014)
4.5.
Het Hof is van oordeel dat in het licht van hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd en ingebracht, de heffingsambtenaar niet erin is geslaagd aannemelijk te maken dat hij de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2015 niet te hoog heeft vastgesteld. Aan de heffingsambtenaar kan worden toegegeven dat het vergelijkingsobject [b-straat 2] goed vergelijkbaar is en dat de daarvoor gerealiseerde verkoopprijs van € 375.000 steun kan bieden aan de voor de onroerende zaak vastgestelde waarde. Niettemin twijfelt het Hof aan de juistheid van de vastgestelde waarde naar aanleiding van het door beide partijen aangevoerde vergelijkingsobject [c-straat 3] . Tussen partijen is niet in geschil dat dit object wat betreft type woning (vrijstaand), ligging (dezelfde wijk), bouwjaar (eind jaren tachtig van de vorige eeuw), inhoud (464 – 468 m3), bijgebouwen (garage), onderhoudstoestand, doelmatigheid en perceeloppervlakte (402 – 483 m2) goed vergelijkbaar is met de onroerende zaak, maar dat dit object minder kwaliteit/luxe heeft. Dit verschil in kwaliteit/luxe rechtvaardigt evenwel niet het door de heffingsambtenaar gehanteerde verschil in waarde per m3 (€ 440 versus € 357). Met inachtneming van de voor dit vergelijkingsobject gerealiseerde verkoopprijs van € 325.000 en het verschil in kwaliteit/luxe, acht het Hof niet aannemelijk dat de vastgestelde waarde van € 380.000 voor de onroerende zaak niet te hoog is.
4.6.
Dit betekent overigens niet dat de door belanghebbende bepleite waarde zonder meer als juist kan worden aanvaard (vgl. HR 14 oktober 2005, nr. 40.299, ECLI:NL:HR:2005: AU4300). Naar het oordeel van het Hof heeft ook belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de door hem bepleite waarde van € 340.000 de waarde in het economische verkeer vertegenwoordigt. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat [c-straat 3] een goed vergelijkingsobject is, maar dat het door beide partijen aangevoerde vergelijkingsobject [b-straat 2] niettemin doet twijfelen aan de door belanghebbende bepleite waarde. Tussen partijen is niet in geschil dat dit object wat betreft type woning (vrijstaand, zelfde bouwproject), ligging (zelfde buurt op circa 100 meter), bouwjaar (eind jaren tachtig van de vorige eeuw), inhoud (430 – 468 m3), kwaliteit, onderhoudstoestand, doelmatigheid en perceeloppervlakte (483 – 485 m2) goed vergelijkbaar is met de onroerende zaak. Met inachtneming van de voor dit vergelijkingsobject gerealiseerde verkoopprijs van € 375.000, acht het Hof de door belanghebbende voorgestane waarde van € 340.000 niet aannemelijk.
4.7.
Nu geen van beide partijen erin is geslaagd de door hen voorgestane waarde aannemelijk te maken, stelt het Hof, gelet op hetgeen door partijen over en weer is aangevoerd, de waarde in goede justitie vast op € 365.000. De aanslag OZB voor het jaar 2016 moet dienovereenkomstig worden verminderd.
Motivering uitspraak op bezwaar
4.8.
Belanghebbende heeft betoogd dat het motiveringsbeginsel is geschonden nu in de uitspraak op bezwaar ten onrechte geen objectkenmerken en transactiegegevens van het vergelijkingsobject [b-straat 2] zijn vermeld. De enkele omstandigheid dat deze nadere gegevens ontbreken, brengt echter niet mee dat de uitspraak op het bezwaar ondeugdelijk is gemotiveerd, nu daarin voldoende inzicht is gegeven in de gedachtegang die aan deze uitspraak ten grondslag ligt. Van een schending van het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht is derhalve geen sprake.
Informatie onbevoegd verkregen
4.9.
Belanghebbende heeft verder nog aangevoerd dat, nadat hoger beroep bij het Hof was ingesteld, de taxateur van de heffingsambtenaar buiten de gemachtigde om contact heeft gezocht met belanghebbendes echtgenote met vragen over het voorzieningenniveau van de woning. Een situatie als behandeld in het arrest HR 10 februari 1988, nr. 23.925, BNB 1988/160, te weten dat gedurende een beroepsprocedure het bestuursorgaan buiten de rechter om door middel van hantering van een dwangmiddel de belastingplichtige heeft gedwongen aan bewijsvoering in zijn nadeel mee te werken, heeft zich in dit geval niet voorgedaan (vgl. HR 7 februari 2003, nr. 37.625, ECLI:NL:HR:2003:AF4117). Het stond de taxateur vrij om belanghebbendes echtgenote te vragen naar het voorzieningenniveau van de woning. Dat buiten de gemachtigde om contact is gezocht met belanghebbende houdt in het onderhavige geval ook geen schending in van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De taxateur heeft derhalve niet onbevoegdelijk gegevens verkregen. Daarbij komt nog dat het Hof onderhavige beslissing niet heeft doen steunen op hetgeen belanghebbendes echtgenote hieromtrent heeft verklaard.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof vindt aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op
€ 498 voor de bezwaarfase (1 punt voor bezwaarschrift, 1 punt voor hoorzitting, waarde per punt € 249, wegingsfactor 1), € 1002 voor de beroepsfase (1 punt voor beroepschrift, 1 punt voor bijwonen zitting, waarde per punt € 501, wegingsfactor 1) en op € 1002 voor de hogerberoepsfase (1 punt voor hogerberoepschrift, 1 punt voor bijwonen zitting, waarde per punt € 501, wegingsfactor 1). Verder berekent het Hof de te vergoeden kadastrale kosten op € 7 en de taxatiekosten met toepassing van de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Stcrt. 2012, 26.039, op € 242 (€ 50 x 4 uur (inpandige opname), verhoogd met 21% btw).

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
– vernietigt de uitspraken van de heffingsambtenaar;
– vermindert de vastgestelde waarde tot € 365.000;
– vermindert de aanslag OZB voor het jaar 2016 dienovereenkomstig;
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.751 en
– gelast dat de heffingsambtenaar de door belanghebbende betaalde griffierechten van € 46 in verband met het beroep en € 124 in verband met het hoger beroep aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. A. van Dongen en mr. V.F.R. Woeltjes, in tegenwoordigheid van mr. N.G.U. Wasch als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 maart 2018.
De griffier, De voorzitter,
(N.G.U. Wasch) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 16 maart 2018
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
zes wekenna de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.