In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende een onverdeelde gemeenschap van verpachte boerderijen. De appellanten, bestaande uit twee deelgenoten, hebben in eerste aanleg vorderingen ingesteld tegen drie andere deelgenoten en een derde partij, met betrekking tot de betaling van pachtsommen en WOZ-belasting. De pachtkamer van de rechtbank Den Haag had eerder geoordeeld dat de vorderingen van de appellanten niet ontvankelijk waren, omdat deze waren afgewezen wegens verjaring. De appellanten hebben in hoger beroep hun vorderingen gehandhaafd, maar de geïntimeerde heeft een beroep gedaan op de exceptio plurium litis consortium, wat inhoudt dat de vorderingen niet ontvankelijk zijn omdat niet alle betrokken partijen in het geding zijn betrokken.
Het hof heeft vastgesteld dat de vorderingen van de appellanten niet namens de nalatenschap zijn ingesteld, maar namens henzelf. Dit roept de vraag op of de appellanten wel bevoegd zijn om hun vorderingen in te stellen. Het hof heeft besloten om een comparitie van partijen te gelasten om de complicaties in de zaak te bespreken en om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor een schikking. De comparitie zal plaatsvinden in het paleis van justitie in Arnhem, waarbij partijen worden opgedragen om alle andere erfgenamen/deelgenoten mee te nemen. Het hof houdt verdere beslissingen aan totdat de comparitie heeft plaatsgevonden.