ECLI:NL:GHARL:2018:2427

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 maart 2018
Publicatiedatum
14 maart 2018
Zaaknummer
200.204.498
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 301 lid 2 Fw in verklaringsprocedure en gevolgen voor beslaglegging

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zijn twee procedures aan de orde: een bodemzaak en een kort geding, beide met betrekking tot de toepassing van artikel 301 lid 2 van de Faillissementswet (Fw). De bodemzaak betreft een geschil tussen [appellante], h.o.d.n. [Bedrijf X], en [geïntimeerde]. In de kort geding-procedure is [geïntimeerde] de appellant en [appellante] de geïntimeerde. De rechtszaak draait om de vraag of de schulden van [Persoon 1] onder de werking van de schuldsaneringsregeling vallen en welke gevolgen dit heeft voor de lopende procedures. Het hof heeft eerder tussenarresten gewezen waarin partijen zijn uitgenodigd om zich uit te laten over de toepasselijkheid van artikel 301 lid 2 en lid 3 Fw. Het hof heeft vastgesteld dat de wettelijke schuldsaneringsregeling van [Persoon 1] nog steeds voortduurt, wat betekent dat alle executies van rechtswege zijn geschorst, mits deze schulden onder de regeling vallen. Het hof oordeelt dat de schorsing ook geldt voor de verklaringsprocedure tegen de derde-beslagene, in dit geval [appellante]. Hierdoor kan het hof momenteel geen inhoudelijke beslissingen nemen, hoewel beide partijen hierom hebben verzocht. De procedure in de bodemzaak is geschorst en de kort geding-procedure wordt eveneens geschorst, met de mogelijkheid van herleving van het beslag. De zaak wordt verwezen naar de rol voor ambtshalve doorhaling, met de mogelijkheid voor de meest gerede partij om hervatting van de procedure te verzoeken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummers gerechtshof 200.204.498 en 200.208.118
(zaaknummers rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede 4677221 en 194901)
arrest van 13 maart 2018
in de gevoegde zaken:
in de bodemzaak (200.204.498)
van
[appellante], h.o.d.n. [Bedrijf X] ,
wonende te [Plaatsnaam] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. A.J. van der Kolk,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [Plaatsnaam] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. K.J. Coenen,
en
in het kort geding (200.208.118)
van
[geïntimeerde],
wonende te [Plaatsnaam] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. K.J. Coenen,
tegen:
[appellante], h.o.d.n. [Bedrijf X] ,
wonende te [Plaatsnaam] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. A.J. van der Kolk.

1.Het verdere verloop van de gedingen in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van de tussenarresten in bodemzaak en kort geding van 24 oktober 2017 hier over. In deze arresten zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten.
1.2
In de bodemzaak heeft [appellante] een akte genomen met producties, waarop [geïntimeerde] heeft gereageerd met een antwoordakte.
1.3
Ook in de kort geding-zaak heeft [appellante] een akte genomen, waarna [geïntimeerde] heeft gereageerd met een antwoordakte.
1.4
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1
In voornoemde tussenarresten zijn beide zaken gevoegd en verwezen naar de rol voor uitlating partijen over de vraag of de artikel 301 lid 2 en lid 3 Faillissementswet (Fw) van toepassing zijn in dit geval en zo ja, welke consequenties dat heeft voor de voortgang van beide zaken. [appellante] diende zich uit te laten over de vraag of de schulden waarvoor het beslag ten laste van [Persoon 1] is gelegd, onder de werking van de schuldsaneringsregeling vallen en zo ja, wat de stand van zaken is in deze schuldsaneringsregeling. [geïntimeerde] is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. [appellante] diende bij haar akte tevens een compleet exemplaar over te leggen van de conclusie van repliek.
2.2
[appellante] heeft in de bodemzaak naast het verzochte exemplaar van de conclusie van repliek een vonnis van 29 augustus 2017 van de rechtbank Overijssel en een arrest van 16 oktober 2017 van dit hof overgelegd. In dat vonnis is het verzoek van de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling van [Persoon 1] tot tussentijdse beëindiging van die regeling afgewezen, welke beslissing is bekrachtigd in genoemd arrest van het hof. In de kort geding-zaak zijn genoemd vonnis en arrest ook overgelegd.
in de bodemzaak
2.3
Op grond van deze stukken valt aan te nemen dat de wettelijke schuldsaneringsregeling van [Persoon 1] nog steeds voortduurt. Dit betekent, zoals ook reeds in de tussenarresten overwogen, dat op grond van artikel 301 lid 2 Fw alle ten tijde van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling (in dit geval 25 oktober 2016) tot verhaal van de schulden van [Persoon 1] aangevangen executies van rechtswege zijn geschorst, mits sprake is van schulden die onder de werking van de schuldsaneringsregeling vallen. [appellante] heeft gesteld dat dit laatste het geval is, hetgeen [geïntimeerde] niet heeft betwist. [geïntimeerde] voert aan dat [appellante] als derde beslagene geen volledige verklaring heeft afgelegd en daarom ter zake al vóór de toepassing van de schuldsaneringsregeling was veroordeeld als ware zij zelf schuldenaar, zodat het bestaan van de vordering op haar niet afhangt van de latere schuldsaneringsregeling van haar broer [Persoon 1] . Naar het oordeel van het hof geldt deze schorsing van rechtswege echter ook voor een door een schuldeiser aangespannen verklaringsprocedure tegen de derde onder wie beslag is gelegd en die een betwiste verklaring heeft afgelegd, zoals in de onderhavige bodemprocedure, omdat deze procedure uiteindelijk toch strekt tot tenuitvoerlegging van een tegen de schuldenaar verkregen executoriale titel. Dit blijkt ook uit artikel 477b lid 1 Rv, dat betaling of afgifte door de derde-beslagene overeenkomstig zijn buitengerechtelijke verklaring of krachtens een veroordeling als bedoeld in artikel 477a Rv aanmerkt als betaling of afgifte aan de geëxecuteerde. Vanwege de schorsing van de procedure kan het hof thans geen verdere inhoudelijke beslissingen nemen, hoewel beide partijen daar wel op lijken aan te dringen.
2.4
Naast de schorsing van deze procedure geldt dat het gelegde derdenbeslag onder [appellante] is vervallen met ingang van 25 oktober 2016, zij het met een beperkte mogelijkheid tot herleving, voorzien in artikel 301 lid 4 Fw.
2.5
Gelet op die mogelijkheid tot herleving (afhankelijk van de wijze van beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [Persoon 1] ) bestaat er een kans dat de zaak alsnog inhoudelijk zal dienen te worden beoordeeld. Omdat onduidelijk is of en zo ja wanneer het zover komt, zal de zaak naar de rol worden verwezen voor ambtshalve doorhaling. Op grond van artikel 8.3 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven kan de meest gerede partij hervatting van de procedure verzoeken.
in de kort geding-procedure
2.6
De voorzieningenrechter had de executie in de verklaringsprocedure al geschorst totdat op het door [appellante] ingestelde hoger beroep in de bodemzaak zou zijn beslist. Deze beslissing kan thans niet worden genomen, omdat de procedure in de bodemzaak is geschorst, zoals uit het voorgaande blijkt. Het hof ziet daarin aanleiding om ook de kort geding procedure te schorsen. Nu een eventuele herleving van het beslag niet geheel valt uit te sluiten, zoals hiervoor is overwogen, zal ook deze procedure ambtshalve worden doorgehaald, met de mogelijkheid van hervatting, zoals in 2.5 weergegeven.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in de bodemzaak (200.204.498):
verstaat dat de procedure in hoger beroep is geschorst op grond van artikel 301 lid 2 Fw;
verwijst de zaak naar de rol van
27 maart 2018voor ambtshalve doorhaling;
in de kort geding-procedure (200.208.118):
schorst de procedure totdat het gelegde beslag zal herleven op grond van art. 301 lid 4 Fw;
verwijst de zaak naar de rol van
27 maart 2018voor ambtshalve doorhaling.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, C.G. ter Veer en L.M. Croes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2018.