ECLI:NL:GHARL:2018:2322

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 maart 2018
Publicatiedatum
12 maart 2018
Zaaknummer
200.218.422/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging voor extra gedane werkzaamheden in bewindvoering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de bewindvoerder om een machtiging te verlenen voor het in rekening brengen van extra werkzaamheden. De bewindvoerder, [verzoeker], h.o.d.n. [A], had eerder een verzoek ingediend bij de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, dat op 29 maart 2017 was afgewezen. De bewindvoerder had verzocht om een beloning van € 1.264,45 voor extra werkzaamheden die hij had verricht in verband met een arbeidsongeschiktheidsclaim van de rechthebbende, [de rechthebbende].

Het hof heeft vastgesteld dat de bewindvoerder sinds zijn benoeming in december 2014 verschillende werkzaamheden heeft verricht in het geschil tussen de rechthebbende en de verzekeringsmaatschappij. De bewindvoerder had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van de claim door de verzekeringsmaatschappij en had ook een klacht ingediend bij de tussenpersoon. Uiteindelijk heeft de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bepaald dat de verzekeringsmaatschappij de uitsluiting voor psychische klachten van de polis moest verwijderen.

Het hof oordeelde dat de werkzaamheden van de bewindvoerder als incidentele extra werkzaamheden kunnen worden aangemerkt, gezien de complexiteit van de zaak en de betrokkenheid van verschillende instanties. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kantonrechter vernietigd en de bewindvoerder machtiging verleend om het gevraagde bedrag ten laste van het vermogen van de rechthebbende te brengen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.218.422/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5784664 TB VERZ 17-1857)
beschikking van 8 maart 2018
inzake
[verzoeker] , h.o.d.n. [A] ,
gevestigd te [B] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder ook te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. W.B. Brusse te Almelo.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de rechthebbende] ,
wonende te [C] ,
verder te noemen: rechthebbende.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 29 maart 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 28 juni 2017;
- een brief van mr. Brusse van 28 november 2017;
- een journaalbericht van mr. Brusse van 6 december 2017.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 december 2017 plaatsgevonden. De bewindvoerder is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
Bij beschikking van 18 december 2014 is een bewind ingesteld over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan rechthebbende wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand en is [verzoeker] , h.o.d.n. [A] ,
tot bewindvoerder benoemd.
3.2
Bij brief van 6 maart 2017 heeft de bewindvoerder aan de rechtbank verzocht een machtiging te verlenen tot het in rekening brengen en uitbetalen van een beloning van € 1.264,45 voor de door hem verrichte extra werkzaamheden in verband met de arbeidsongeschiktheidsclaim van rechthebbende.
3.3
Bij de bestreden beschikking van 29 maart 2017 heeft de kantonrechter dit verzoek afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is het verzoek van de bewindvoerder om een machtiging te verlenen tot het in rekening brengen en uitbetalen van een beloning van € 1.264,45 voor extra gedane werkzaamheden.
4.2
De bewindvoerder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 maart 2017. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De bewindvoerder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende hem alsnog een machtiging te verlenen tot het uitbetalen van de gevraagde aanvullende beloning, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:447 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de bewindvoerder aanspraak op beloning overeenkomstig de regels die daaromtrent bij regeling van Onze Minister van Justitie en Veiligheid zijn vastgesteld. Op grond van bijzondere omstandigheden kan de kantonrechter, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de bewindvoerder of van de rechthebbende, voor bepaalde of onbepaalde tijd de beloning anders regelen dan bij de instelling of door de wet is aangegeven.
5.2
Van toepassing is de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (hierna: de regeling). In deze regeling is een forfaitair beloningsstelsel opgenomen voor de vergoeding van de werkzaamheden van de bewindvoerder. Voor de professionele bewindvoerder worden in geval van beschermingsbewind naast de ‘standaardwerkzaamheden’ uren toegekend voor extra werkzaamheden in verband met ‘problematische schulden’. De vergoeding bestaat uit een jaarbeloning en eventueel enkele incidentele vergoedingen voor in de regeling benoemde gevallen. Naast deze benoemde incidentele beloningen is ingevolge artikel 3, lid 6 van de regeling nog slechts ruimte voor beloning van extra door de bewindvoerder gemaakte uren 'in uitzonderlijke omstandigheden'. In de toelichting op deze regeling is hieromtrent het volgende opgenomen:
“Met deze regeling wordt beoogd het overgrote deel van de gevallen van curatele, bewind en mentorschap te bestrijken. Niet uit te sluiten is echter dat zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen, waarop deze regeling niet onverkort kan worden toegepast. […] Naar aanleiding van reacties op de conceptregeling is de formulering gewijzigd van ‘bijzondere omstandigheden‘ in ‘uitzonderlijke omstandigheden’, om te benadrukken dat niet te snel mag worden aangenomen dat van de regeling kan worden afgeweken. […] Wat onder uitzonderlijke omstandigheden wordt verstaan, kan niet in een limitatieve opsomming in deze regeling worden vastgesteld. Deze omstandigheden zijn immers toegesneden op de omstandigheden die zich in een specifiek geval kunnen voordoen en zijn naar hun aard niet alle voorzienbaar. Als voorbeeld noem ik extra werkzaamheden vanwege het feit dat de betrokkene is vertrokken naar het buitenland en de vertegenwoordiger allerlei extra inspanningen moet doen om hem naar Nederland te laten brengen. Wat in geen geval onder uitzonderlijke omstandigheden kan worden verstaan zijn de werkzaamheden die blijkens de toelichting vallen onder de verschillende voor professionele vertegenwoordigers onderscheiden categorieën werkzaamheden (zie voor een omschrijving van deze werkzaamheden de toelichting bij art. 2, tweede lid, art. 3, tweede lid, en art. 4, tweede lid). Van belang is om te benadrukken dat het dient te gaan om incidentele extra werkzaamheden.”
5.3
Het hof is van oordeel dat zich in deze zaak dergelijke uitzonderlijke omstandigheden voordoen. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.4
In 2009 heeft rechthebbende, geboren in 1984, via bemiddeling van het [D] (hierna: de tussenpersoon) bij [E] (hierna: de verzekeringsmaatschappij) een hypotheek afgesloten en een daaraan gekoppelde arbeidsongeschiktheidsverzekering. Voor het afsluiten van deze verzekering moest een gezondheidsverklaring worden ingevuld, wat rechthebbende in overleg met de tussenpersoon heeft gedaan. Op de verklaring is niet ingevuld dat rechthebbende een in 1993 gediagnosticeerde gedragsstoornis (ADHD / PDD NOS) heeft. Deze stoornis is in het gesprek met de tussenpersoon wel aan de orde geweest, aldus rechthebbende.
Rechthebbende is nadien, in 2012, als gevolg van zijn gedragsstoornis arbeidsongeschikt verklaard en heeft bij de verzekeringsmaatschappij aanspraak gemaakt op een uitkering op grond van zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering. De verzekeringsmaatschappij heeft deze claim afgewezen.
De bewindvoerder heeft sinds zijn benoeming in december 2014 tot bewindvoerder van rechthebbende gedurende ongeveer twee jaren verschillende werkzaamheden verricht in verband met voornoemd geschil tussen rechthebbende en de verzekeringsmaatschappij.
Medio 2015 heeft de bewindvoerder bij de verzekeringsmaatschappij een bezwaar ingediend tegen de afwijzing van het verzoek van rechthebbende tot het uitkeren van schadepenningen. De verzekeringsmaatschappij heeft dit bezwaar afgewezen omdat rechthebbende volgens de verzekeringsmaatschappij in dit geval geen recht heeft op een dergelijke uitkering. Met betrekking tot de klachten over het handelen van de tussenpersoon heeft de verzekeringsmaatschappij de bewindvoerder verwezen naar de tussenpersoon.
Vervolgens heeft de bewindvoerder een klacht ingediend bij de tussenpersoon, die zich heeft gewend tot haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar [F] , die de klacht / aansprakelijkstelling van de tussenpersoon heeft afgewezen.
De bewindvoerder heeft daarna een klacht ingediend bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) en verzocht de zaak in behandeling te nemen en de verzekeringsmaatschappij aan te sporen tot betaling van de schadepenningen.
Uiteindelijk - na onder meer een mondelinge behandeling bij het Kifid te Den Haag, waarbij zijn verschenen de bewindvoerder, rechthebbende, vertegenwoordigers van de verzekeringmaatschappij en een vertegenwoordiger van de tussenpersoon - heeft de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening bij uitspraak d.d. 26 september 2016 - voor zover hier van belang - bepaald dat de verzekeringsmaatschappij binnen vier weken de uitsluiting voor psychische klachten van de polis dient te verwijderen en de arbeidsongeschiktheidsclaim van rechthebbende in behandeling dient te nemen. Ter zitting in de onderhavige procedure is gebleken dat de verzekeraar hoger beroep heeft ingesteld tegen deze uitspraak en dat de beroepscommissie de beslissing van de geschillencommissie heeft teruggedraaid en het verzoek van de bewindvoerder alsnog heeft afgewezen.
5.5
Het hof is van oordeel dat de werkzaamheden die de bewindvoerder heeft verricht in verband met voornoemd geschil tussen rechthebbende en de verzekeringsmaatschappij, kunnen worden aangemerkt als incidentele extra werkzaamheden. De door de bewindvoerder gevoerde procedure betreft een uitzonderlijke procedure over een arbeidsongeschiktheidsverzekering die gekoppeld is aan een hypotheek. Een dergelijke procedure komt niet vaak voor binnen een onderbewindstelling. Bovendien kunnen de financiële gevolgen groot zijn voor rechthebbende. Daarbij komt dat de procedure gecompliceerd was, doordat er verschillende instanties betrokken waren.
Het hof neemt bij zijn oordeel verder in aanmerking dat het een procedure was tegen een professionele partij (de verzekeringsmaatschappij). Normaal zou een dergelijke procedure, gelet op de complexiteit van de materie en de grote belangen, door een advocaat worden gevoerd, hetgeen hogere kosten met zich zou hebben gebracht. Door de procedure aan zich te houden en zich in de materie te verdiepen, heeft de bewindvoerder tegen relatief geringe kosten ten behoeve van rechthebbende en in overleg met hem extra werkzaamheden verricht die voor vergoeding in aanmerking komen omdat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden.
5.6
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat het verzoek van de bewindvoerder dient te worden toegewezen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 29 maart 2017, en opnieuw beschikkende:
verleent de bewindvoerder machtiging om eenmalig een bedrag van € 1.264,45 ten laste te brengen van het vermogen van rechthebbende als vergoeding voor extra gedane werkzaamheden;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, I.A. Vermeulen en M.A.L.M. Willems, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 8 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.