In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van het gezag en de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige zoon. De minderjarige, geboren in 2004, heeft herhaaldelijk zijn ernstige bezwaren tegen omgang met zijn vader geuit. Het hof heeft geconstateerd dat de ouders, na een relatie die in november 2012 eindigde, niet in staat zijn gebleken tot een constructieve samenwerking, wat heeft geleid tot een onveilige opvoedingsomgeving voor de minderjarige. De moeder heeft het hoofdverblijf van de minderjarige en heeft diverse procedures moeten starten om vervangende toestemming te verkrijgen voor belangrijke beslissingen. Het hof heeft het advies van de raad voor de kinderbescherming overgenomen en geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is om het gezag bij de moeder te laten. De vader heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen de beëindiging van het gezamenlijk gezag en de afwijzing van zijn verzoek om een contactregeling. Het hof heeft echter geoordeeld dat de belangen van de minderjarige zwaarder wegen dan het recht op omgang van de vader. De minderjarige heeft duidelijk aangegeven geen contact te willen met zijn vader, wat het hof zwaar heeft laten meewegen in zijn beslissing. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, gezien de affectieve relatie tussen de partijen en de impact van de procedure op het kind.