Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
- [cliënt A] ;
- [cliënt B] ;
- [cliënt C] ;
- [cliënt D] ;
- [cliënt E] ;
- [cliënt F] ;
- [cliënt G] ;
- [cliënt H] .
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding. De zaak betreft een arbeidsgeschil tussen een besloten vennootschap (appellante) en een natuurlijke persoon (geïntimeerde) over de geldigheid van een relatiebeding in de arbeidsovereenkomst. De bodemrechter had eerder, op 26 juli 2017, het relatiebeding vernietigd voor acht specifieke cliënten. In het hoger beroep heeft het hof de afstemmingsregel toegepast, wat inhoudt dat het hof zich moet richten naar het oordeel van de bodemrechter. Het hof heeft geoordeeld dat het kort geding vonnis van de kantonrechter, dat het relatiebeding had geschorst, in lijn is met het eerdere vonnis van de bodemrechter. Het hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Tevens is appellante veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 314,00 voor griffierecht en € 1.788,00 voor salaris advocaat, vermeerderd met wettelijke rente. Het arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.