ECLI:NL:GHARL:2018:1820

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
26 februari 2018
Zaaknummer
200.217.902/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgang met betrekking tot minderjarige na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de omgang met zijn minderjarige dochter werd ontzegd. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.J.P.M. Grijmans, heeft in hoger beroep verzocht de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de zaak te verwijzen naar een andere rechtbank. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. I. Wagenaar, verzoekt het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 januari 2018, waarbij beide partijen aanwezig waren.

De feiten van de zaak zijn als volgt: uit het huwelijk van de partijen is in 2010 hun dochter geboren. Na de echtscheiding in 2012 is er een zorgregeling vastgesteld, maar in 2016 is de vader in kort geding het recht op omgang ontzegd. In eerste aanleg heeft de moeder verzocht om het eenhoofdig ouderlijk gezag en ontzegging van het contact tussen de vader en de dochter. De rechtbank heeft de vader de omgang met de dochter voor drie maanden ontzegd en een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming verzocht.

Het hof heeft in zijn uitspraak op 20 februari 2018 geoordeeld dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat de beschikking van de rechtbank als een tussenbeschikking moet worden aangemerkt. De vader heeft geen grieven ingediend tegen dit deel van de beschikking, waardoor het hof niet kan ingaan op de inhoudelijke bezwaren van de vader. De proceskosten worden gecompenseerd, gezien de relatie tussen de partijen en het belang van het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.217.902/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/173781 / FA RK 17-334)
beschikking van 20 februari 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.J.P.M. Grijmans te Bolsward,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Wagenaar te Groningen.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 14 maart 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 13 juni 2017;
- het verweerschrift van de moeder met productie(s), tevens zelfstandig verzoek;
- het verweerschrift van de vader inzake het zelfstandig verzoek;
- een journaalbericht van mr. Grijmans van 29 juni 2017 met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 19 juli 2017;
- een brief van de raad van 28 juli 2017;
- een brief van de raad van 19 september 2017;
- een journaalbericht van mr. Grijmans van 21 december 2017 met productie(s);
- een faxbrief van de raad van 18 januari 2018 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 januari 2018 plaatsgevonden. Namens de vader is zijn advocaat verschenen. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat.
3. De feiten
Uit het huwelijk van de partijen is [de minderjarige] geboren [in] 2010 (verder te noemen: [de minderjarige] ). Het gezag over haar berust bij de partijen. Bij beschikking van 27 januari 2012 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en een zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld, die door de rechtbank bij beschikking van 28 mei 2013 is gewijzigd.
Bij vonnis van 27 juni 2016 is de vader in kort geding het recht op omgang met [de minderjarige] voor de duur van zes maanden ontzegd.

4.De omvang van het geschil

4.1
De procedure in eerste aanleg betreft het geschil van partijen over het ouderlijk gezag over [de minderjarige] en de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] . De moeder heeft in eerste aanleg verzocht om - kort gezegd - haar met het eenhoofdig ouderlijk gezag te belasten en de vader het contact met [de minderjarige] te ontzeggen. Ter zitting van de rechtbank heeft de moeder daarnaast verzocht de omgang voorlopig te ontzeggen.
4.2
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de vader met onmiddellijke ingang de omgang met [de minderjarige] voor een periode van drie maanden ontzegd, de raad verzocht een onderzoek in te stellen met betrekking tot het gezag en de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] , daarover te rapporteren en te adviseren en heeft iedere overige beslissing aangehouden.
4.3
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van die beschikking. De vader verzoekt de beschikking te vernietigen en de zaak te verwijzen naar een andere rechtbank dan de rechtbank Noord-Nederland, met veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure.
4.4
De moeder voert verweer en verzoekt het hoger beroep van de vader niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en het verzoek om haar in de proceskosten te veroordelen af te wijzen. Als zelfstandig verzoek verzoekt zij de vader te veroordelen in de proceskosten.
4.5
De vader voert verweer tegen het zelfstandig verzoek van de moeder.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vader heeft één grief in hoger beroep en wel dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden, omdat de oproeping niet deugdelijk heeft plaatsgevonden. Hij wil bij de rechtbank alsnog in de gelegenheid worden gesteld om verweer te voeren.
5.2
Het hof heeft voor aanvang van de behandeling ter zitting al aangegeven dat de ontvankelijkheid van het hoger beroep als eerste dient te worden beoordeeld. Zoals het hof aan het einde van de zitting al heeft aangekondigd zal het hof de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep. Het hof heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
5.3
Voor zover de beschikking van de rechtbank niet de tijdelijke ontzegging betreft maar de overige beslissingen, moet die worden aangemerkt als een tussenbeschikking omdat die overige beslissingen geen einde maken aan (enig deel) van het verzochte.
Ingevolge artikel 358 lid 4 Rv kan van tussenbeschikkingen hoger beroep worden ingesteld slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking, tenzij de rechter anders heeft bepaald of artikel 75, eerste lid, Rv van toepassing is. Nu de rechter niet anders heeft bepaald en artikel 75, eerste lid, Rv niet van toepassing is, kan de vader in beginsel niet worden ontvangen in zijn hoger beroep tegen het tussenbeschikkingsdeel. Dit zou - zoals de Hoge Raad in zijn uitspraak van 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2306 heeft overwogen - anders zijn indien in het beroepschrift tevens klachten waren gericht tegen de door de rechtbank gegeven deelbeschikking, maar de vader heeft geen grieven gericht tegen dit deel van de beschikking.
5.4
Eerdergenoemde grief van de vader behoeft reeds daarom geen bespreking meer.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de vader niet ontvangen in zijn hoger beroep.
6.2
Het hof ziet in het door de vader dan wel de moeder met betrekking tot de proceskosten gestelde geen aanleiding af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt. Het hof zal daarom de proceskosten compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, G. Jonkman en I.A. Vermeulen, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 20 februari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.