ECLI:NL:GHARL:2018:1548

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
16 februari 2018
Zaaknummer
200.217.370/01 en 200.218.284/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vraag of partner van frauderende werknemer ongerechtvaardigd is verrijkt door bedragen die de werknemer van zijn werkgever heeft onttrokken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de partner van een frauderende werknemer ongerechtvaardigd is verrijkt door bedragen die de werknemer van zijn werkgever heeft onttrokken. De appellanten, [appellant1] en [appellant2], hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, waarin Kros B.V. hen had veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 309.996,38. De rechtbank had geoordeeld dat [appellant1] en [appellant2] hoofdelijk aansprakelijk waren voor dit bedrag, dat voortkwam uit verduistering door [appellant1] tijdens zijn dienstverband bij een aan Kros gelieerde onderneming. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant1] in totaal € 299.823,38 heeft verduisterd en dat een deel van dit bedrag op de gezamenlijke rekening van [appellant1] en [appellant2] is bijgeschreven. Het hof heeft geoordeeld dat [appellant2] niet onrechtmatig heeft gehandeld door de bankrekening niet op te heffen, maar dat zij wel ongerechtvaardigd is verrijkt met een bedrag van € 156.822,78 dat op haar privérekening is bijgeschreven. Het hof heeft het hoger beroep van [appellant1] verworpen en het hoger beroep van [appellant2] gedeeltelijk toegewezen, waarbij de veroordeling is teruggebracht tot € 156.822,78, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 5 juli 2014. De kosten van het geding zijn gecompenseerd, waarbij [appellant2] haar eigen kosten dient te dragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummers gerechtshof 200.217.370/01 en 200.218.284/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/151953/HA ZA 14-308)
arrest van 23 januari 2018
in de zaak 200.217.370/01 van
[appellant1],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant1],
advocaat: mr. E.J.A. van Leuveren, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
Kros B.V.,
gevestigd te Wijster,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Kros,
niet verschenen,
en in de zaak 200.218.284/01 van
[appellant2],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant2],
advocaat: mr. E.T. van Dalen, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
Kros B.V.,
gevestigd te Wijster,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Kros,
niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg (in beide zaken)

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van het vonnis van 24 december 2014 en 22 februari 2017 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen.

2.Het geding in hoger beroep(in beide zaken)

2.1
[appellant1] en [appellant2] hebben ieder afzonderlijk hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 22 februari 2017, bij exploten van respectievelijk 17 mei 2017 hersteld op 8 juni 2017 ( [appellant1] ), en 19 mei 2017 ( [appellant2] ). De vorderingen strekken tot vernietiging van genoemd vonnis, afwijzing van de vorderingen van Kros en (wat het hoger beroep van [appellant1] betreft) restitutie van hetgeen uit hoofde van het vonnis is voldaan, met veroordeling van Kros in de kosten van het hoger beroep.
2.2
Kros is in beide zaken niet verschenen en tegen haar is verstek verleend.
2.3
[appellant1] en [appellant2] hebben ieder voor zich een memorie van grieven (die van [appellant1] : met producties) genomen. Vervolgens is in beide zaken arrest gevraagd.

3.De feiten (in beide zaken)

3.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 (2.1 tot en met 2.7) een aantal tussen partijen vaststaande feiten weergegeven. Hiertegen is geen grief aangevoerd en ook anderszins is niet van bezwaren tegen die vaststelling gebleken, behoudens voor zover [appellant2] met
grief 1Bheeft betwist dat in totaal een bedrag van € 299.823,38 ten nadele van Kros op de en/of-bankrekening [00000] van [appellant1] en [appellant2] is bijgeschreven. Met in achtneming daarvan en aangevuld met wat nog meer als gesteld en niet weersproken vaststaat, gaat het hof uit van de navolgende feiten.
3.2
Kros exploiteert een onderneming.
3.3
[appellant1] was in de periode 3 januari 2011 tot 1 december 2013 als administrateur in dienst van Flex Expert B.V., een vennootschap die aan Kros is gelieerd. [appellant1] verrichtte in die hoedanigheid administratieve werkzaamheden voor Kros.
3.4
[appellant1] en [appellant2] zijn gehuwd geweest. In 2007/2008 zijn zij gescheiden. Nadien hebben zij vanaf mei 2010 opnieuw samengewoond.
3.5
[appellant1] heeft in 2003 en 2008 fraudedelicten gepleegd. [appellant2] was daarvan op de hoogte.
3.6
[appellant2] exploiteert sinds 2013/2014 een beautysalon.
3.7
In augustus 2014 is Kros gebleken dat [appellant1] ten laste van de bankrekening van Kros
zonder medeweten van Kros overboekingen heeft verricht naar de bankrekening met nr. [00000] . Het betreft een "en/of-rekening" op naam van [appellant1] en [appellant2] (hierna: de en/of-rekening). De betalingen werden gedaan ten name van bestaande relaties van Kros, maar op genoemde en/of-rekening.
3.8
Kros heeft op 1 september 2014 aangifte van verduistering gedaan bij de politie. De politie heeft een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. In het ter zake daarvan opgemaakte proces-verbaal wordt gerelateerd dat in de periode 8 december 2011 tot en met 4 juli 2014 [appellant1] tot in totaal een bedrag van € 299.823,38 vanaf de rekening van Kros op de en/of-rekening van [appellant1] en [appellant2] heeft laten bijschrijven. Voorts is vermeld dat vanaf deze en/of-rekening in totaal een bedrag van € 156.822,78 is overgeschreven op een privérekening van [appellant2] bij ABNAMRO met rekeningnummer [00001] (hierna ook kortweg "de privérekening van [appellant2] " te noemen), onder vermelding van de naam " [B] " en dat vanaf deze privérekening van [appellant2] weer bedragen tot in totaal € 32.750,- zijn doorgeboekt naar een gezamenlijke rekening van [appellant1] en [appellant2] , namelijk ABNAMRO-rekening [00002] .

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg (in beide zaken)

4.1
Kros heeft [appellant1] en [appellant2] gedagvaard en heeft, na wijziging van eis, gevorderd, verkort weergegeven:
Primair:
[appellant1] en [appellant2] hoofdelijk te veroordelen om aan Kros te betalen een bedrag van € 309.996,38 (het bedrag van € 299.832,38 plus € 10.164,- aan buitengerechtelijke kosten) te vermeerderen met rente en kosten;
subsidiair:
[appellant1] te veroordelen om aan Kros te betalen een bedrag van € 299.832,38, te vermeerderen met rente en kosten en [appellant2] te veroordelen om aan Kros te betalen een bedrag van € 156.822,78, althans tot een bedrag van € 115.243,57 (€ 73.243,57, + € 42.000,-), althans tot zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, te vermeerderen met rente en kosten, en [appellant1] en [appellant2] hoofdelijk te veroordelen om aan eiseres te betalen een bedrag van € 10.164,- aan buitengerechtelijke kosten;
4.2
[appellant1] is in eerste aanleg niet verschenen en tegen hem is verstek verleend. [appellant2] heeft verweer gevoerd. De rechtbank heeft ten aanzien van [appellant1] geoordeeld dat, nu tegen hem verstek is verleend, de gewijzigde eis aan hem had moeten worden betekend, hetgeen niet is gebeurd. Daarom heeft de rechtbank wat [appellant1] betreft recht gedaan op de oorspronkelijke vordering, die strekt tot veroordeling tot betaling van € 181.887,98, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat die vordering haar niet ongegrond of onrechtmatig toekomt en daarom toewijsbaar is.
4.3
Wat [appellant2] betreft heeft de rechtbank wel recht gedaan op de gewijzigde eis. De rechtbank heeft de verweren van [appellant2] verworpen, behoudens het verweer tegen de gevorderde buitengerechtelijke kosten.
4.4
De rechtbank heeft als volgt beslist:
"
veroordeelt [appellant1] en [appellant2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de
ander zal zijn bevrijd, om aan Kros te betalen een bedrag van € 181.887,98 vermeerderd met
de rente ex art. 6:119 BW in het geval van [appellant1] vanaf 10 oktober 2014 tot de dag der
algehele voldoening, en in het geval van [appellant2] vanaf 5 juli 2014 tot de dag der algehele
voldoening,
veroordeelt [appellant2] om aan Kros te betalen een bedrag van € 117.944,40 vermeerderd met
de rente ex art. 6:119 BW vanaf 5 juli 2014 tot de dag der algehele voldoening,
veroordeelt [appellant1] en [appellant2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de
ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van Kros tot op heden begroot op
€ 10.172, 34,
veroordeelt [appellant1] onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door
Kros volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,- aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag
van € 68,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af."

5.De motivering van de beslissing in zaak 200.217.370/01 ( [appellant1] /Kros)

5.1
[appellant1] heeft geen grieven aangevoerd tegen zijn eigen veroordeling maar uitsluitend tegen de veroordeling van [appellant2] . Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien welk eigen belang [appellant1] heeft bij het aanvechten van de veroordeling van [appellant2] , temeer nu [appellant2] ook zelfstandig hoger beroep heeft ingesteld tegen haar veroordeling. Bij (bespreking van) zijn grieven ontbeert [appellant1] dan ook belang. Het hoger beroep van [appellant1] zal worden verworpen en [appellant1] zal in de kosten daarvan worden veroordeeld, tot heden aan de zijde van Kros begroot op nihil.

6.De motivering van de beslissing in de zaak 200.218.284 ( [appellant2] /Kros)

6.1
Kros heeft gesteld dat [appellant1] in totaal een bedrag van € 299.823,38 heeft laten bijschrijven op de en/of-rekening van [appellant1] en [appellant2] . Ter onderbouwing daarvan heeft zij in eerste aanleg bij akte vermeerdering van eis verwezen naar een bijlage bij het strafrechtelijk proces-verbaal (prod. 5) waarin een specificatie van alle betalingen is gegeven in de periode 8 december 2011 tot en met 4 juli 2014. [appellant2] heeft erkend dat [appellant1] op grote schaal het vertrouwen van zijn werkgever heeft beschaamd en dat hij grote bedragen vanaf de rekening van Kros heeft laten overschrijven naar de en/of-rekening van [appellant1] en [appellant2] (onder andere: MvG 40). In (de toelichting op)
grief 1Bontkent [appellant2] echter de juistheid van het door Kros gestelde bedrag van € 299.823,38. Het hof gaat aan die betwisting voorbij. Het enkele feit dat bankafschriften ontbreken, zoals [appellant2] stelt, acht het hof onvoldoende om in zoverre te twijfelen aan genoemde bijlage bij het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal, waarin genoemd bedrag nauwkeurig is gespecificeerd. Hetgeen verder door [appellant2] is aangevoerd (MvG 118) heeft niet betrekking op de onderhavige betalingen, maar de doorbetalingen naar haar privérekening, waarover hierna meer. De grief faalt in zoverre en ook het hof zal ervan uitgaan dat door [appellant1] in totaal een bedrag van € 299.823,38 is overgeschreven van de bankrekening van Kros naar de en/of-rekening van [appellant1] en [appellant2] .
6.2
Kros heeft haar vordering op [appellant2] primair gebaseerd op onrechtmatige daad en subsidiair op ongerechtvaardigde verrijking. Op beide grondslagen vordert zij primair betaling van een hoofdsom van € 299.832,38 en subsidiair een hoofdsom van € 156.822,78 (en meer subsidiair € 115.243,57). De rechtbank heeft jegens [appellant2] de primaire vordering op basis van de primaire grondslag (onrechtmatige daad) toegewezen en heeft daartoe het navolgende overwogen (rov. 4.6):
"
Het betreft een bankrekening[hof: bedoeld wordt de en/of-rekening]
die voorheen alleen op naam van [appellant2] stond. [appellant2] heeft aangevoerd dat zij meende dat deze bankrekening was opgeheven en zij er niet mee bekend was dat de rekening was omgezet naar een en/of-rekening. De zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt brengt naar het oordeel
van de rechtbank met zich dat [appellant2] , als de toenmalige enige houder van de bankrekening, ervoor had moeten zorgen dat de bankrekening, als zij die niet langer wilde
gebruiken, werd afgewikkeld en niet werd omgezet in een en/of-rekening of door [appellant1]
anderszins werd gebruikt. Hierbij speelt een rol dat zij wist dat [appellant1] in het verleden
strafrechtelijk was veroordeeld wegens fraude. Ook later heeft zij in strijd gehandeld met de
zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt. Zij heeft de boekhouding van de
beautysalon en haar privéboekhouding aan [appellant1] overgelaten. De grote bedragen die vanaf
de en/of-rekening werden bijgeschreven werden door haar zonder vragen te stellen in ontvangst genomen en gebruikt. [appellant2] heeft ter terechtzitting verklaard dat zij meende en mocht menen dat [appellant1] winst maakte bij het gokken en dat zij hem meermalen heeft gevraagd om haar ook te leren gokken, maar dat hij dit weigerde en geheimzinnig deed. Gelet op de hoogte van de bedragen, de strafrechtelijke achtergrond en het gedrag van [appellant1] had van haar mogen worden verwacht dat zij op haar minst vragen had gesteld over de herkomst van het geld of daarnaar onderzoek had gedaan. Dit is niet gebeurd. (…).
6.3
Tegen die overwegingen wordt in de
grieven 1B, 1C en 1Dmet succes opgekomen. Niet valt in te zien dat [appellant2] jegens Kros onrechtmatig heeft gehandeld door het enkele feit dat zij een door haar niet meer gebruikte bankrekening niet heeft opgeheven. Voorts kan zij niet zonder meer aansprakelijk worden geacht voor het gebruik door [appellant1] van deze bankrekening als rekening waarop hij de door hem van Kros onttrokken gelden overmaakte. Daarvoor zijn bijkomende feiten en omstandigheden nodig. Het enkele feit dat [appellant2] wist dat [appellant1] in het verleden strafrechtelijk was veroordeeld voor fraude acht het hof daarvoor niet voldoende. Ook het feit dat [appellant2] haar privéboekhouding en die van haar beautysalon overliet aan [appellant1] is op zichzelf niet onrechtmatig te noemen. Hetgeen de rechtbank nog heeft overwogen omtrent de bedragen die naar de privérekening van [appellant2] zijn overgemaakt (in totaal € 156.822,78) is hooguit van belang voor de subsidiaire vordering maar kan niet als onderbouwing dienen van de stelling dat [appellant2] voor het gehele door [appellant1] op de en/of-rekening overgemaakte bedrag (€ 299.832,38) aansprakelijk zou zijn op grond van het leerstuk onrechtmatige daad. Door Kros is daartoe in eerste aanleg nog aangevoerd (impliciet en nauwelijks concreet uitgewerkt) dat [appellant2] ervan op de hoogte was dat [appellant1] de door hem van Kros onttrokken bedragen overmaakte op de en/of-rekening en zij daaraan meewerkte althans daar niet tegen optrad. Dat staat evenwel niet vast, nu [appellant2] dit gemotiveerd heeft betwist door aan te voeren dat zij niet wist dat deze gezamenlijke rekening nog bestond en dat deze nog door [appellant1] werd gebruikt, laat staan dat zij bekend was met de frauduleuze handelingen van [appellant1] ten nadele van Kros. Het enkele gegeven dat, naar Kros heeft gesteld, de bankpas van [appellant1] voor de en/of-rekening in januari 2014 is geblokkeerd, leidt niet tot een ander oordeel.
6.4
Het hof zal vervolgens op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep beoordelen of de primaire vordering toewijsbaar is op de subsidiaire grondslag en, zo nee, of de subsidiaire vordering toewijsbaar is op de primaire dan wel de subsidiaire grondslag.
6.5
Het hof stelt voorop dat [appellant1] en [appellant2] ten tijde van de gewraakte handelingen niet waren gehuwd, laat staan in gemeenschap van goederen. Het feit dat zij een en/of-rekening hadden bij de Rabobank betekent in beginsel niet meer dan dat zij jegens de bank beiden schuldeiser waren van een eventueel positief saldo en beiden gehouden waren tot aanzuivering van een eventueel negatief saldo. Het betekent echter niet automatisch dat het positief saldo in een gemeenschap viel dan wel dat zij onderling ieder tot een deel van het saldo gerechtigd waren. Dat hangt af van hetgeen tussen [appellant1] en [appellant2] is overeengekomen. Daaromtrent is niets gesteld of gebleken. Door [appellant2] is zelfs betoogd dat zij ervan uitging dat de en/of-rekening was opgeheven en dat zij er niet mee bekend was dat die rekening door [appellant1] werd gebruikt als doelrekening voor zijn frauduleuze praktijken. Gelet op een en ander is het enkele feit dat [appellant1] voor in totaal een bedrag van € 299.832,38 ten laste van Kros op de en/of-rekening heeft overgemaakt onvoldoende om de conclusie te kunnen trekken dat [appellant2] voor dit bedrag is verrijkt ten koste van Kros. De primaire vordering is derhalve ook niet op de subsidiaire grondslag (ongerechtvaardigde verrijking) toewijsbaar.
6.6
Als gesteld en niet (gemotiveerd) betwist staat vast dat van voornoemd bedrag van € 299.832,38 in de periode van mei 2012 tot en met september 2014 voor in totaal een bedrag van € 156.822,78 is overgemaakt op de privérekening van [appellant2] . Dat de politie eerst aannam dat die rekening toebehoorde aan " [B] " vanwege het feit dat die naam bij de betalingen werd vermeld, doet - anders dan [appellant2] heeft betoogd - niets aan dit feit af. Daarmee staat, behoudens niet gebleken bijzondere omstandigheden, vast dat [appellant2] in ieder geval tot dit bedrag is verrijkt.
[appellant2] heeft een beroep gedaan op artikel 6: 212 lid 3 BW. Het hof begrijpt dit beroep aldus dat genoemd bedrag niet langer meer (in zijn geheel) aanwezig is op de privérekening van [appellant2] en dat [appellant2] van mening is dat haar dit niet kan worden toegerekend, omdat het saldo op haar rekening is verminderd in een periode dat zij redelijkerwijs nog geen rekening hoefde te houden met een verplichting tot teruggave. Het hof volgt haar daarin niet. [appellant2] voert aan (zie
grief 1D) dat zij op grond van de omschrijvingen van de betalingen (te weten “ [B] ”) en mededelingen van [appellant1] aannam dat het ging om bedragen die [appellant1] had gewonnen met pokeren. Echter, tegelijkertijd stelt zij dat zij en [appellant1] weliswaar onder één dak leefden maar totaal gescheiden van elkaar, waarbij [appellant1] de vaste lasten van de woning voor zijn rekening nam. Waarom zij dan dacht en mocht denken dat [appellant1] enorme pokerwinsten op haar privérekening heeft overgemaakt, heeft zij niet uitgelegd. Ook had zij aan de hand van het rekeningnummer kunnen zien dat de bedragen afkomstig waren van de en/of-rekening waarvan zij dacht dat die was opgeheven. Evenmin heeft [appellant2] een verklaring gegeven voor het (niet gemotiveerd weersproken en daarmee vaststaande) feit dat van de genoemde privérekening vervolgens € 32.750,- is doorgestort op een gezamenlijke ABNAMRO-rekening [00002] van haar en [appellant1] . Zij ontkent slechts dat het hierbij zou gaan om een spaarrekening zoals in het proces-verbaal van de politie wordt vermeld, maar wat voor type rekening het was, is niet relevant. Ook heeft [appellant2] niet gereageerd op de, aldus voor juist te houden, stelling van Kros (akte eisvermeerdering sub 23) dat zij op dezelfde dag waarop zij naar haar zeggen van een medewerker van de Rabobank vernam van de activiteiten op de en/of-rekening
(8 september 2014) het saldo op genoemde rekening [00002] van € 42.000,- heeft doorgesluisd naar weer een andere ABNAMRO-rekening met nummer [00003] op naam van [appellant2] , die waarschijnlijk op dat moment is geopend. Gelet op een en ander gaat het hof ervan uit dat [appellant2] in de periode dat de bedragen op haar privérekening werden gestort in ieder geval moest begrijpen dat die bedragen haar niet toekwamen en (dus) dienden te worden teruggestort. Het verdwijnen van die gelden op haar rekening valt [appellant2] dus wel degelijk toe te rekenen. Aldus slaagt het beroep op ongerechtvaardigde verrijking tot het bedrag van € 156.822,78. Het hof ziet in de feiten geen aanleiding te oordelen dat het niet redelijk is dat [appellant2] het totale bedrag van de verrijking als schade dient te vergoeden. Evenmin acht het hof dit resultaat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Het beroep van [appellant2] op artikel 6:2 BW wordt dus verworpen. Of [appellant2] ter zake van het doorstorten op haar privérekening onrechtmatig heeft gehandeld, kan gelet hierop in het midden blijven.
6.7
[appellant2] heeft in
grief 2nog een beroep gedaan op eigen schuld (6:101 BW) vanwege het “klaarblijkelijk ontbreken” van een goed werkend intern controlesysteem bij Kros. Dienaangaande overweegt het hof als volgt. Als het gaat om verbintenis tot schadevergoeding uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking is in de toets van 6:212 lid 1 BW (schadevergoeding “voor zover dit redelijk is”) al begrepen de vraag hoe de verrijking is veroorzaakt en wat daarbij de rol was van de verarmde. Hiervoor heeft het hof al geoordeeld dat het in de omstandigheden van het geval geen reden ziet de verrijking niet voor 100% in schadevergoeding om te zetten. Dit geldt evenzeer indien bij die omstandigheden wordt betrokken dat Kros mogelijk niet beschikte over een niet goed werkend controlesysteem. Indien daarnaast ruimte kan zijn voor toepassing van artikel 6:101 BW, is het hof van oordeel dat iemand die bestolen wordt en daardoor verarmd raakt ten koste van iemand die wordt verrijkt geen causale bijdrage levert aan de daardoor ontstane schade door het enkele feit dat hij niet goed zou hebben opgelet en de diefstal om die reden onopgemerkt kon plaatsvinden. Daarmee faalt de grief.
6.8
Met
grief 1Aklaagt [appellant2] dat de rechtbank is uitgegaan van het overgelegde proces-verbaal van het strafrechtelijk onderzoek, terwijl dit proces-verbaal niet in zijn geheel is overgelegd. Bij bespreking van deze grief heeft [appellant2] geen belang, nu het hof zijn beslissing behoudens ten aanzien van de omvang van het door [appellant1] in totaal ontvreemde bedrag, welke beslissing echter is gebaseerd op de wel
volledigovergelegde bijlage 5 bij het proces-verbaal, niet heeft gebaseerd op de inhoud van het proces-verbaal maar op de feiten die over en weer zijn gesteld en niet gemotiveerd zijn betwist en daarmee vaststaan.
6.9
Grieven 1E en Fmissen zelfstandige betekenis, zoals [appellant2] ook zelf benadrukt, en behoeven daarom geen bespreking. Ook
de grieven 3 en 4missen naast de hiervoor besproken grieven zelfstandige betekenis.

7.De slotsom (in beide zaken)

7.1
Het hoger beroep van [appellant1] zal worden verworpen. Als de in het ongelijk te stellen partij zal [appellant1] worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Kros begroot op nihil.
7.2
Het hoger beroep van [appellant2] slaagt ten dele, in die zin dat de veroordeling zal worden teruggebracht tot een bedrag van in hoofdsom € 156.822,78. Tegen de gevorderde wettelijke rente vanaf 5 juli 2014 is ook in hoger beroep geen verweer gevoerd, zodat de veroordeling in zoverre in stand blijft. Ook de veroordeling van [appellant2] in de proceskosten van de eerste aanleg blijft in stand omdat niet gebleken is dat [appellant2] buiten rechte bereid was tot betaling van het thans toewijsbaar geachte bedrag en Kros dus hoe dan ook had moeten procederen. Wel zal het toewijsbaar geachte bedrag aan salaris advocaat worden teruggebracht naar tarief V (drie punten) overeenkomstig het toewijsbare bedrag. Om praktische redenen zal het dictum ten aanzien van [appellant2] in zijn geheel worden vernietigd. In hoger beroep is [appellant2] ten dele in het (on)gelijk gesteld. Het hof zal daarom bepalen dat de kosten aldus worden gecompenseerd dat [appellant2] haar eigen kosten dient te dragen.
De beslissing
Het gerechtshof:
in de zaak 200.217.370/01 ( [appellant1] /Kros
verwerpt het hoger beroep;
veroordeeld [appellant1] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Kros begroot op nihil;
in de zaak 200.218.284/01 ( [appellant2] /Kros)
vernietigt het bestreden vonnis van 22 februari 2017 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen voor zover gewezen tussen Kros en [appellant2] en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant2] tot betaling aan Kros van € 156.822,78, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2014 tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt [appellant2] in de kosten van het geding in eerste aanleg en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Kros op € 4.172,34 aan verschotten en € 4.263,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat [appellant2] haar eigen kosten dient te dragen;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. M.W. Zandbergen en mr. J. Smit en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
23 januari 2018.