Uitspraak
[appellant1],
Kros,
[appellant2],
Kros,
1.Het geding in eerste aanleg (in beide zaken)
2.Het geding in hoger beroep(in beide zaken)
3.De feiten (in beide zaken)
grief 1Bheeft betwist dat in totaal een bedrag van € 299.823,38 ten nadele van Kros op de en/of-bankrekening [00000] van [appellant1] en [appellant2] is bijgeschreven. Met in achtneming daarvan en aangevuld met wat nog meer als gesteld en niet weersproken vaststaat, gaat het hof uit van de navolgende feiten.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg (in beide zaken)
veroordeelt [appellant1] en [appellant2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de
5.De motivering van de beslissing in zaak 200.217.370/01 ( [appellant1] /Kros)
6.De motivering van de beslissing in de zaak 200.218.284 ( [appellant2] /Kros)
grief 1Bontkent [appellant2] echter de juistheid van het door Kros gestelde bedrag van € 299.823,38. Het hof gaat aan die betwisting voorbij. Het enkele feit dat bankafschriften ontbreken, zoals [appellant2] stelt, acht het hof onvoldoende om in zoverre te twijfelen aan genoemde bijlage bij het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal, waarin genoemd bedrag nauwkeurig is gespecificeerd. Hetgeen verder door [appellant2] is aangevoerd (MvG 118) heeft niet betrekking op de onderhavige betalingen, maar de doorbetalingen naar haar privérekening, waarover hierna meer. De grief faalt in zoverre en ook het hof zal ervan uitgaan dat door [appellant1] in totaal een bedrag van € 299.823,38 is overgeschreven van de bankrekening van Kros naar de en/of-rekening van [appellant1] en [appellant2] .
Het betreft een bankrekening[hof: bedoeld wordt de en/of-rekening]
die voorheen alleen op naam van [appellant2] stond. [appellant2] heeft aangevoerd dat zij meende dat deze bankrekening was opgeheven en zij er niet mee bekend was dat de rekening was omgezet naar een en/of-rekening. De zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt brengt naar het oordeel
grieven 1B, 1C en 1Dmet succes opgekomen. Niet valt in te zien dat [appellant2] jegens Kros onrechtmatig heeft gehandeld door het enkele feit dat zij een door haar niet meer gebruikte bankrekening niet heeft opgeheven. Voorts kan zij niet zonder meer aansprakelijk worden geacht voor het gebruik door [appellant1] van deze bankrekening als rekening waarop hij de door hem van Kros onttrokken gelden overmaakte. Daarvoor zijn bijkomende feiten en omstandigheden nodig. Het enkele feit dat [appellant2] wist dat [appellant1] in het verleden strafrechtelijk was veroordeeld voor fraude acht het hof daarvoor niet voldoende. Ook het feit dat [appellant2] haar privéboekhouding en die van haar beautysalon overliet aan [appellant1] is op zichzelf niet onrechtmatig te noemen. Hetgeen de rechtbank nog heeft overwogen omtrent de bedragen die naar de privérekening van [appellant2] zijn overgemaakt (in totaal € 156.822,78) is hooguit van belang voor de subsidiaire vordering maar kan niet als onderbouwing dienen van de stelling dat [appellant2] voor het gehele door [appellant1] op de en/of-rekening overgemaakte bedrag (€ 299.832,38) aansprakelijk zou zijn op grond van het leerstuk onrechtmatige daad. Door Kros is daartoe in eerste aanleg nog aangevoerd (impliciet en nauwelijks concreet uitgewerkt) dat [appellant2] ervan op de hoogte was dat [appellant1] de door hem van Kros onttrokken bedragen overmaakte op de en/of-rekening en zij daaraan meewerkte althans daar niet tegen optrad. Dat staat evenwel niet vast, nu [appellant2] dit gemotiveerd heeft betwist door aan te voeren dat zij niet wist dat deze gezamenlijke rekening nog bestond en dat deze nog door [appellant1] werd gebruikt, laat staan dat zij bekend was met de frauduleuze handelingen van [appellant1] ten nadele van Kros. Het enkele gegeven dat, naar Kros heeft gesteld, de bankpas van [appellant1] voor de en/of-rekening in januari 2014 is geblokkeerd, leidt niet tot een ander oordeel.
grief 1D) dat zij op grond van de omschrijvingen van de betalingen (te weten “ [B] ”) en mededelingen van [appellant1] aannam dat het ging om bedragen die [appellant1] had gewonnen met pokeren. Echter, tegelijkertijd stelt zij dat zij en [appellant1] weliswaar onder één dak leefden maar totaal gescheiden van elkaar, waarbij [appellant1] de vaste lasten van de woning voor zijn rekening nam. Waarom zij dan dacht en mocht denken dat [appellant1] enorme pokerwinsten op haar privérekening heeft overgemaakt, heeft zij niet uitgelegd. Ook had zij aan de hand van het rekeningnummer kunnen zien dat de bedragen afkomstig waren van de en/of-rekening waarvan zij dacht dat die was opgeheven. Evenmin heeft [appellant2] een verklaring gegeven voor het (niet gemotiveerd weersproken en daarmee vaststaande) feit dat van de genoemde privérekening vervolgens € 32.750,- is doorgestort op een gezamenlijke ABNAMRO-rekening [00002] van haar en [appellant1] . Zij ontkent slechts dat het hierbij zou gaan om een spaarrekening zoals in het proces-verbaal van de politie wordt vermeld, maar wat voor type rekening het was, is niet relevant. Ook heeft [appellant2] niet gereageerd op de, aldus voor juist te houden, stelling van Kros (akte eisvermeerdering sub 23) dat zij op dezelfde dag waarop zij naar haar zeggen van een medewerker van de Rabobank vernam van de activiteiten op de en/of-rekening
grief 2nog een beroep gedaan op eigen schuld (6:101 BW) vanwege het “klaarblijkelijk ontbreken” van een goed werkend intern controlesysteem bij Kros. Dienaangaande overweegt het hof als volgt. Als het gaat om verbintenis tot schadevergoeding uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking is in de toets van 6:212 lid 1 BW (schadevergoeding “voor zover dit redelijk is”) al begrepen de vraag hoe de verrijking is veroorzaakt en wat daarbij de rol was van de verarmde. Hiervoor heeft het hof al geoordeeld dat het in de omstandigheden van het geval geen reden ziet de verrijking niet voor 100% in schadevergoeding om te zetten. Dit geldt evenzeer indien bij die omstandigheden wordt betrokken dat Kros mogelijk niet beschikte over een niet goed werkend controlesysteem. Indien daarnaast ruimte kan zijn voor toepassing van artikel 6:101 BW, is het hof van oordeel dat iemand die bestolen wordt en daardoor verarmd raakt ten koste van iemand die wordt verrijkt geen causale bijdrage levert aan de daardoor ontstane schade door het enkele feit dat hij niet goed zou hebben opgelet en de diefstal om die reden onopgemerkt kon plaatsvinden. Daarmee faalt de grief.
grief 1Aklaagt [appellant2] dat de rechtbank is uitgegaan van het overgelegde proces-verbaal van het strafrechtelijk onderzoek, terwijl dit proces-verbaal niet in zijn geheel is overgelegd. Bij bespreking van deze grief heeft [appellant2] geen belang, nu het hof zijn beslissing behoudens ten aanzien van de omvang van het door [appellant1] in totaal ontvreemde bedrag, welke beslissing echter is gebaseerd op de wel
volledigovergelegde bijlage 5 bij het proces-verbaal, niet heeft gebaseerd op de inhoud van het proces-verbaal maar op de feiten die over en weer zijn gesteld en niet gemotiveerd zijn betwist en daarmee vaststaan.
de grieven 3 en 4missen naast de hiervoor besproken grieven zelfstandige betekenis.