ECLI:NL:GHARL:2018:11354

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 mei 2018
Publicatiedatum
26 maart 2019
Zaaknummer
TBS P18/0003
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van terbeschikkingstelling en proportionaliteit in relatie tot de ernst van de delicten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 mei 2018 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde, die sinds 12 maart 1996 onder deze maatregel valt. De terbeschikkingstelling is eerder verlengd door de rechtbank Rotterdam op 5 december 2017, wat de terbeschikkinggestelde heeft doen besluiten in beroep te gaan. Het hof heeft de raadsman en de advocaat-generaal gehoord tijdens de zitting op 17 mei 2018, waarbij de terbeschikkinggestelde zelf niet aanwezig was. De raadsman heeft betoogd dat de terbeschikkingstelling in strijd is met artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en heeft gepleit voor een alternatieve setting voor de terbeschikkinggestelde, gezien de lange duur van de maatregel en het gebrek aan perspectief op verbetering.

Het hof heeft echter geoordeeld dat er voldoende gronden zijn voor de verlenging van de maatregel, waarbij het belang van de terbeschikkinggestelde en de maatschappij tegen elkaar zijn afgewogen. Het hof heeft vastgesteld dat de terbeschikkinggestelde nog steeds intensieve zorg en begeleiding nodig heeft en dat de behandeling in de kliniek voortduurt. De raadsman had verzocht om de vordering van de officier van justitie af te wijzen of om de behandeling aan te houden voor nader onderzoek, maar het hof heeft deze verzoeken afgewezen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, met de overweging dat de verlenging van de maatregel niet in strijd is met artikel 5 EVRM, omdat er nog steeds sprake is van een behandeling die kan leiden tot verbetering van de situatie van de terbeschikkinggestelde.

Uitspraak

TBS P18/0003
Beslissing d.d. 31 mei 2018
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te Curaçao op [1961] ,
verblijvende in FPC Pompestichting, LFPZ locatie Zeeland.
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 5 december 2017, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- de processen-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg van 19 september 2017 en 21 november 2017;
- het proces-verbaal van het rogatoir horen van de terbeschikkinggestelde op 11 oktober 2017;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van beroep van de terbeschikkinggestelde van 6 december 2017;
- de aanvullende informatie van FPC Pompestichting van 13 maart 2018, met als bijlage een brief van drs. W.M. Catsburg, psycholoog/behandelcoördinator bij FPC Pompestichting, LFPZ locatie Zeeland alsmede de wettelijke aantekeningen van 4 oktober 2017 tot en met 22 februari 2018;
- het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van dit hof van 22 maart 2018;
- het proces-verbaal van het rogatoir horen van de terbeschikkinggestelde op 17 april 2018.
Het hof heeft ter zitting van 17 mei 2018 gehoord de raadsman van de terbeschikkinggestelde mr. R.A. Bruinsma, advocaat te Amsterdam, en de advocaat-generaal mr. A.M. de Vries. De terbeschikkinggestelde is op die zitting niet verschenen. Hij is op 17 april 2018 rogatoir gehoord.

Overwegingen:

Het standpunt van de raadsman
De terbeschikkingstelling is ingegaan op 12 maart 1996 en sinds 2009 verblijft de terbeschikkinggestelde op de longstay-afdeling. De terbeschikkingstelling duurt thans meer dan 21 jaar en de proportionaliteit en subsidiariteit gaan een rol spelen. De terbeschikkinggestelde bevindt zich in een uitzichtloze situatie. De verwachting is dat hij levenslang zorg nodig zal hebben, maar de vraag is of dat in de huidige setting moet plaatsvinden. Wanneer de maatregel zo lang duurt, dient gekeken te worden of invulling van de maatregel nog past in het systeem van de wet en dient gekeken te worden naar artikel 5 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Die invulling is in dit geval in strijd met dat artikel. De raadsman heeft verwezen naar een beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ4066). De raadsman heeft gewezen op de relatief geringe ernst van de indexdelicten, het ontbreken van een voldoende onderbouwing van het recidivegevaar en de aard van de problematiek van de terbeschikkinggestelde. In de huidige setting is er voor de terbeschikkinggestelde nauwelijks perspectief dat hij in de toekomst op (begeleid) verlof zal mogen dan wel dat de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op den duur beëindigd zal worden. Een passende setting voor de terbeschikkinggestelde zou een psychiatrisch ziekenhuis kunnen zijn, zo nodig met een rechterlijke machtiging om de problematiek te ondervangen en de medicamenteuze behandeling voort te zetten.
De raadsman heeft, gelet op de duur van verpleging van overheidswege en daarmee samenhangend de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, primair verzocht de vordering van de officier van justitie af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsman om aanhouding van de behandeling van de vordering verzocht, opdat de terbeschikkinggestelde kan worden onderzocht in het Pieter Baan Centrum teneinde de mogelijkheid van plaatsing in een andere setting te onderzoeken. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de terbeschikkingstelling met een termijn van slechts één jaar te verlengen, zodat bij de kliniek een vinger aan de pols kan worden gehouden.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Gelet op de ernst van de stoornis, het gegeven dat het recidivegevaar bij zowel een eventuele beëindiging als bij een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege als hoog wordt ingeschat, en het gegeven dat de terbeschikkinggestelde nog zeer intensieve zorg en begeleiding nodig heeft, is voortzetting van de maatregel geïndiceerd. De verwachting is dat de behandeling meer tijd in beslag zal nemen dan de tijd die resteert bij de verlenging met een jaar. Een verlenging van de maatregel levert geen schending op van artikel 5 EVRM. De advocaat-generaal ziet geen reden om de behandeling van de zaak aan te houden voor een nadere rapportage door het Pieter Baan Centrum. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beslissing van de rechtbank.
Het oordeel van het hof
Proportionaliteit en subsidiariteit
De terbeschikkingstelling is ingegaan op 12 maart 1996 en loopt dus thans meer dan 21 jaar. Dit tijdsverloop in relatie tot de ernst van de delicten waarvoor de maatregel is opgelegd, te weten twee pogingen tot afpersing waarbij de terbeschikkinggestelde gebruik heeft gemaakt van een vleesbijl, moet mede in aanmerking worden genomen bij de verlengingsbeslissing. Het hof is van oordeel dat bij een afweging tussen de belangen van de terbeschikkinggestelde en die van de maatschappij naarmate de maatregel van terbeschikkingstelling langer duurt het belang van de terbeschikkinggestelde steeds zwaarder dient te wegen. Anders dan de raadsman is het hof evenwel van oordeel dat van disproportionaliteit in het onderhavige geval geen sprake is, immers niet alleen het tijdsverloop -in relatie tot de ernst van het delict- moet in aanmerking worden genomen, maar ook de aard van de stoornis en de ernst van het recidivegevaar. Het hof acht evenmin strijd met het beginsel van de subsidiariteit aanwezig, nu uit de stukken blijkt dat de terbeschikkinggestelde nog is aangewezen op de structuur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege
Afwijzen verzoek
Het hof acht zich op basis van de voorhanden zijnde informatie voldoende voorgelicht om te kunnen oordelen op het door de terbeschikkinggestelde ingediende beroep. Het verzoek om de terbeschikkinggestelde te laten opnemen in het PBC voor nader onderzoek naar de mogelijkheden van plaatsing in een andere setting wordt afgewezen, omdat de noodzakelijkheid daarvan niet is gebleken.
Verlenging
Anders dan de raadsman, is het hof van oordeel dat een verlenging van de maatregel niet in strijd is met artikel 5 EVRM nu er toereikende gronden zijn om tot verlenging van de maatregel over te gaan en de verlenging van de maatregel geen vrijheidsbeperking inhoudt die strijdig is met artikel 5 EVRM. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat er in de kliniek nog steeds sprake is van een behandeling die tot verbetering van de situatie van de terbeschikkinggestelde kan leiden.
Het hof heeft als uitgangspunt dat, wanneer aannemelijk is geworden dat de behandeling van de terbeschikkinggestelde meer tijd in beslag zal nemen dan de tijd die resteert bij een verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar, de terbeschikking-stelling verlengd dient te worden met een termijn van twee jaren. Het hof ziet in dit geval geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.
Bevestiging
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom zal de beslissing, waarvan beroep met overneming van die gronden worden bevestigd.

Beslissing

Het hof:
Wijst afhet verzoek tot het doen onderzoeken van de terbeschikkinggestelde in het Pieter Baan Centrum.
Bevestigtde beslissing van de rechtbank Rotterdam van 5 december 2017 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde
[terbeschikkinggestelde].
Aldus gedaan door
mr. M.E. van Wees als voorzitter,
mr. E.A.K.G. Ruys en mr. W.A. Holland als raadsheren,
en dr. W.F.J.M. van Kordelaar en dr. I. van Outheusden als raden,
in tegenwoordigheid van mr. J.P. Fuchs-van Dis als griffier,
en op 31 mei 2018 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.