ECLI:NL:GHARL:2018:11264

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 december 2018
Publicatiedatum
6 februari 2019
Zaaknummer
200.244.956
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever met toekenning van een billijke vergoeding aan de werknemer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en CGI Nederland B.V. De verzoeker, die sinds 1956 in dienst was bij CGI, had een geschil over zijn beoordeling en de omstandigheden rondom zijn ontslag. Het hof oordeelde dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen van CGI. Dit was met name te wijten aan de manier waarop CGI het ontslag had aangezegd, zonder de gemaakte afspraken te respecteren. Het hof oordeelde dat CGI onvoldoende onderzoek had gedaan naar de vermoedens van de verzoeker over manipulatie van zijn beoordelingssystemen en dat de druk die CGI op de verzoeker uitoefende om billable te zijn, eenzijdig was. De verzoeker had door zijn opstelling ook bijgedragen aan de verstoorde arbeidsverhoudingen, maar het hof vond dat de ernst van het handelen van CGI zwaarder woog. Het hof kende de verzoeker een billijke vergoeding toe van € 400.000,- bruto, bovenop de transitievergoeding van € 100.680,-. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de kantonrechter en veroordeelde CGI tot betaling van de billijke vergoeding en de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.244.956
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen 6715881)
Beschikking van 17 december 2018
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek,
hierna: [verzoeker] ,
advocaat: mr. E.L. Pasma,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CGI Nederland B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
verweerster in het hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster, tevens verweerster in het tegenverzoek,
hierna: CGI,
advocaten: mr. E.C. van Fenema en mr. A.E. Wallast,

1.1. Het geding in eerste aanleg

Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, locatie Zutphen) van 28 mei 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep is als volgt:
- het beroepschrift met producties, ter griffie ontvangen op 27 augustus 2018;
- het verweerschrift, ter griffie ontvangen op 11 oktober 2018;
- een brief van mr. Pasma met de producties 82 tot en met 90, ter griffie ontvangen op 6 november 2018;
- een V6-formulier van mr. Van Fenema met een productie, gedateerd 6 november 2018;
- een brief van mr. Pasma van 8 november 2018 met een productie;
- de op 14 november 2018 gehouden mondelinge behandeling, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd.
2.2
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof beschikking bepaald op
9 januari 2019 of zoveel eerder als mogelijk is.
2.3
[verzoeker] heeft in zijn hoger beroepschrift, verkort weergegeven, het hof verzocht de beschikking te vernietigen en bij uitvoerbaar te verklaren beschikking:
- te verklaren voor recht dat CGI ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door [verzoeker] te lijden en reeds geleden schade;
- CGI te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een billijke vergoeding groot € 887.079,-
bruto;
- CGI te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een immateriële (schade)vergoeding groot
€ 10.000,- netto;
- CGI primair te veroordelen tot betaling van de advocaatkosten van [verzoeker] groot € 10.000,-, subsidiair tot betaling van de buitengerechtelijke kosten groot € 3.345,13;
- bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat [verzoeker] de aan hem ter beschikking gestelde laptop onder zich kan houden voor de duur dat de eindbeschikking nog niet in kracht van gewijsde is gegaan;
- CGI te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
2.4
CGI heeft verweer gevoerd en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van de procedure in hoger beroep.
2.5
[verzoeker] heeft, gezien de toezegging van CGI, zijn verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen betreffende zijn laptop tijdens de zitting ingetrokken.

3.De feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1
CGI exploiteert een onderneming die zich bezighoudt met het verlenen van zakelijke en technologische diensten en zich voornamelijk richt op business consulting, systeemintegratie en IT-outsourcingdiensten voor wereldwijde klanten. Bij CGI werken wereldwijd circa 72.000 medewerkers. In Nederland werken circa 3200 medewerkers.
3.2
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1956, is met ingang van [datum indiensttreding] in dienst getreden van een van de rechtsvoorgangers van CGI in de functie van Principal Business Consultant. Zijn laatstverdiend salaris bedraagt € 7.745,- bruto per maand exclusief vakantiegeld, bonus en overige emolumenten.
3.3
CGI biedt haar consultants (waaronder Principal Business Consultants) aan bij externe klanten om maatwerk ICT-oplossingen aan te bieden. De medewerkers (‘members’) boeken gewerkte uren in de volgende categorieën: Client Hours (te onderscheiden in Billable en Non-billable), Internal Hours en Non-Worked Hours. Als members geen declarabele opdracht hebben dienen zij hun uren te schrijven in de categorie Internal Hours, onder In Between Assignments (IBA). Voor hen geldt een procedure Members@Work, waarin de verantwoordelijkheden van CGI en de members zijn omschreven om billable ingezet te worden op een door de klant betaalde opdracht. In Members@Work wordt een ‘idle member’ als volgt gedefinieerd:

de member (…) die niet tegen betaling, of op een door CGI goedgekeurd project (bijvoorbeeld wel: werk aan een in een bidgate goedgekeurd BID, OR uren conform het OR protocol & bijvoorbeeld niet: pacemaker activiteiten, werk aan een niet in een bidgate goedgekeurd BID, OR uren boven maximum van OR protocol) voor minder dan 60% van zijn beschikbare tijd is ingezet en geen vakantie heeft of ziek is.
3.4
CGI kent een beoordelingssysteem, het Performance Management Proces (PMP), vastgelegd in een electronisch systeem, het ePMS. Het beoordelingsjaar loopt gelijk met het fiscale jaar (FY), van oktober tot oktober. De members worden tweemaal per jaar beoordeeld, te weten in een Mid Year Review (MYR) en een End of Year Review (EYR). De member vult daarbij een Self Review (SR) in en de reviewing manager een Performance Review (PRF), waarna het beoordelingsgesprek plaatsvindt. De PRF wordt daarna voorzien van commentaar door de reviewing manager en de member en uiteindelijk goedgekeurd door de reviewing manager en diens manager, de approval manager. Na deze goedkeuring wordt de status van de PRF “acknowledge the PRF”, respectievelijk “approved”.
3.5
[verzoeker] heeft tot 2016 altijd voldoende beoordelingen gehad. Zijn beoordelingen over FY2014 en FY2015 hadden de score Meets Exptectations (ME). In het EYR over beide jaren staat onder “
Performance Objectives – Forthcoming Year”:

Terwijl breed inzetbaar te blijven blijft mijn primaire doel op korte termijn, na 16 jaar in de frontlinie operationeel en succesvol te zijn ben ik op midden termijn op zoek naar een functie waar mijn ervaring en analytische vermogen tot goede kan komen en waar billability een secondaire doel wordt. Hier denk ik aan een rol in auditing/kwaliteitsmanagement/risicomangement/business/continuiteit management”,
en in het EYR2014 onder “
Mobility

In mijn 16 jaar bij CGI Nederland ben ik 4 jaar in België en een halfjaar in Engeland werkzaam geweest. Werken in het buitenland is nu een gepasseerd station. Mobiliteit binnen NL is geen probleem”.
3.6
[verzoeker] heeft vanaf 1 oktober 2015 tot en met april 2016 de rol van Engagement Manager bij een klant van CGI, EDSN, bekleed. Vanaf mei 2016 heeft hij een interne rol van Bid Manager vervuld. Over het FY2016 kreeg [verzoeker] van zijn reviewing manager [manager] een onvoldoende beoordeling: Needs Development (ND). In het EYR2016 staat onder meer:

Employee comments:
(…) Tussen mei 2016 en september 2016 heb ik verschillende interne rollen vervuld. Gezien mijn objective uit 2014 om een staf(-achtige) rol te willen bekleden, ervaar ik deze ontwikkeling als positief.
Echter, de druk om billable (extern) werk te vinden/aanvaarden betekent een kronkel in de weg (qua tijd; niet perse qua rit) in het vinden van een staf(-achtige) rol. Gezien mijn leeftijd – en de huidige ontwikkelingen binnen de IT dienstverlening markt – moet het vinden van een staf(-achtige) rol op “midden termijn” zowel haalbaar als wenselijk zijn.
Reviewing manager comments:
[verzoeker] heeft tot en met maart 2016 als Engagement Manager (EM) op het ESCN Beheer traject gewerkt. (…) [verzoeker] was verantwoordelijk voor de uitvoering van het plan en heeft de verbeteringen succes vol en naar tevredenheid geïmplementeerd.
Na afronding van de werkzaamheden is gekeken of er interne posities beschikbaar zijn naast billable opdrachten. Sinds maart is [verzoeker] helaas nog steeds idle, echter heeft hij meegewerkt aan belangrijke bids voor de Utility markt, waaronder TenneT en Elia.
Momenteel is een positie als bid manager voor de OUC sector open die [verzoeker] goed zou kunnen vervullen. Dit kan een springplank zijn naar eventuele externe projecten/opdrachten of interne functies. M.n. het vergroten van het interne netwerk is een belangrijk aspect. (…)
Als belangrijkste verbeterpunten zie ik:
1.Zelf meer initiatieven ontplooien en proactiviteit om tot dergelijke opdrachten te komen.
2.Minder rigiditeit in de afstemming met collega’s/interne klanten; minder zwart/wit denken.
3.Meer afstemming zoeken en open communicatie om effectiever te zijn in de samenwerking.
Gezien de long term idleness en de acties die nog niet zijn genomen om tot een (interne) opdracht te komen is de performance rating uitgekomen op een ND.
3.7
Na deze beoordeling is tussen CGI (zijn manager [manager] en de manager van [manager] , [manager van de manger] ) en [verzoeker] een discussie ontstaan over de vraag of en in welke mate hij wel of niet (long term) ‘idle’ was in het FY2016. CGI heeft [verzoeker] gezegd en geschreven dat prioriteit is om zijn long time idleness met hoge urgentie op te lossen en hem gemeld dat de bid management rol een tijdelijke rol is die wordt gestopt zodra er een betaalde rol/project is met een inzet van minimaal 2 maanden. Voorts is hem verzocht om een verbeterplan (PIP) te maken (onder meer de e-mails van [manager van de manger] van 29 november 2016 en 23 december 2016 en van [manager] van 7 december 2016). [verzoeker] heeft gezegd en geschreven dat hij met akkoord van het OUC sector management Utilities 1- bid management activiteiten voor zijn rekening neemt, die per 1 november worden uitgebreid tot de gehele OUC-sector en dat is afgesproken dat hij deze rol tot april 2017 vervult totdat hij voor een geschikte billable rol aangenomen is. Hij vermeldt voorts dat hij niet ‘idle’ is en dat hij niet op de ‘availibility lijst’ staat, zodat een PIP niet aan de orde is (e-mails [verzoeker] van 2 en 12 december 2016).
3.8
[verzoeker] heeft CGI in december 2016 verzocht om een kopie van zijn ePMS review 2015. Hierna heeft hij een ‘case’ (nummer [nummer] ) geopend, omdat hij van mening was dat er gegevens uit zijn EYR2015 waren verwijderd uit het systeem.
3.9
[verzoeker] heeft zich op 12 december 2016 ziek gemeld. De bedrijfsarts heeft op 22 december 2016 geoordeeld dat de ervaren klachten geen medische basis voor arbeidsongeschiktheid vormen. Bij e-mail van 2 januari 2017 heeft [verzoeker] aan [manager] gemaild dat hij geen terugkoppeling van de bedrijfsarts had ontvangen en dat hij met de bedrijfsarts op 22 december 2016 had afgesproken dat hij begin januari 2017 weer naar de huisarts moest voor nadere behandelingen. [manager] heeft, eveneens op 2 januari 2017, het advies van de bedrijfsarts aan [verzoeker] toegestuurd. Voor [verzoeker] was een nieuwe afspraak bij de bedrijfsarts ingepland op 5 januari 2017. De oproep daarvoor heeft [verzoeker] niet tijdig bereikt. [verzoeker] is op deze afspraak niet verschenen. Op 5 januari 2017 heeft [manager] [verzoeker] een aangetekende “officiële” brief gestuurd, waarin hij is gewezen op het feit dat hij niet op het spreekuur van de bedrijfsarts was verschenen en niet bereikbaar was. In de brief is gemeld dat de sanctie op dergelijk gedrag het opschorten van loon is. Hij is opgeroepen om maandag 9 januari 2017 contact op te nemen met [manager] .
3.1
[verzoeker] is op 5 januari 2017 getroffen door een herseninfarct en heeft van 5 tot 9 januari 2017 in het ziekenhuis gelegen. Hij is op 19 januari 2017 bij de bedrijfsarts geweest, die heeft geoordeeld dat [verzoeker] arbeidsongeschikt was en dat hij na zijn controle aangepast werk kon oppakken, zonder werkdruk, deadlines en eindverantwoordelijkheden.
3.11
[verzoeker] heeft zich bij aangetekende brief van 24 januari 2017 gewend tot de directie van CGI. In deze brief maakt hij bezwaar tegen de officiële brief van 5 januari 2018, eist hij een ondertekende en schriftelijke rectificatie en meldt hij dat hij pertinent geen contact wil met vertegenwoordigers van OUC-1 management tot case [nummer] naar tevredenheid is opgelost.
3.12
Bij brief van 31 januari 2017 van [de manager van de manager van de manager] , de manager van [manager van de manger] , heeft CGI op deze brief van [verzoeker] gereageerd. Daarin staat dat sprake lijkt te zijn van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, die zeer betreurd wordt. Daarnaast constateert [de manager van de manager van de manager] dat sprake is van een door [verzoeker] ervaren vertrouwensbreuk in de relatie met [manager] en stelt hij voor dat er op zeer korte termijn een gesprek plaatsvindt met het naast hogere management, [manager van de manger] , waarin alle lopende discussies aan de orde moeten komen, opdat de lucht geklaard kan worden.
3.13
Op 3 februari 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] , [manager van de manger] en [HR manager] (HR manager), waarin is gesproken over de case. [verzoeker] heeft tijdens dit gesprek gezegd dat hij vermoedt dat iemand de tekst van zijn EYR2015 eind 2016 heeft aangepast, dat hij dit uitgezocht wil hebben mede omdat zijn functioneren tot en met 2015 goed was en hij in 2016 een ND-rating heeft gekregen, hetgeen voor hem als een totale verrassing kwam. Afgesproken is dat alle data en input uit het ePMS naast elkaar gelegd zullen worden en dat een vervolggesprek wordt ingepland.
3.14
Vanaf 6 februari 2018 is [verzoeker] in het kader van zijn re-integratie begonnen met licht administratief werk voor twee keer vijf uur per week in het kantoor van CGI in Arnhem.
3.15
[HR manager] heeft, na onderzoek in het ePMS-systeem, bij e-mail van 7 februari 2017 aan [verzoeker] en [manager van de manger] bericht dat niet is te achterhalen wat is gewijzigd, alleen dat op 8 december 2016 òf iets in de tekst is gewijzigd, òf dat iemand op ‘opslaan/indienen’ heeft geklikt. Zij concludeert in de e-mail dat in 2015 zowel het PRF als de SR in concept is opgeslagen (en dat deze niet zijn goedgekeurd door [verzoeker] ) en dat in 2016 het PRF nog open staat. De e-mail besluit met:

Meer dan dit kan ik niet doen. Behalve nogmaals adviseren in gesprek met [manager], hof)
te gaan en samen bespreken wat nu allemaal in EPMS is gedaan en gebeurd.
3.16
[verzoeker] heeft hierop op 2 maart 2017 een 5 bladzijden tellende “
Reactie [verzoeker] n.a.v. mail [HR manager] d.d. 7 februari jl. betr. case nummer [nummer]”, met bijgevoegde screenshots gestuurd. Hij concludeert in dit stuk:
-dat door de Reviewing Manager op of vóór 26/09/2016 data/gegevens uit ePMS zijn verwijderd en op 8/12/2016 vervangen door andere data/gegevens (onder 2),
-dat iemand opzettelijk het CGI en ePMS systeem heeft misbruikt om de in 2014 en 2015 gemaakte afspraken en geleverde prestaties uit het systeem te doen verwijderen en vervolgens valselijk te manipuleren om een niet terechte beoordeling over 2016 te onderbouwen (onder 3).
3.17
Op 3 maart 2017 heeft het vervolggesprek tussen [manager van de manger] , [verzoeker] en [HR manager] plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek is onder meer het volgende afgesproken:
-de EYR2015 wordt herzien, zodat de juiste informatie in ePMS komt te staan. [verzoeker] levert hiervoor input, waarna de EYR2015 kan worden afgerond;
- [manager van de manger] en [verzoeker] kijken wat in 2015 als objectives voor 2016 is afgesproken en zij gaan de EYR2016 opnieuw doen;
-er zal hierna een gesprek plaatsvinden over de toekomstige rol van [verzoeker] en de objectives voor 2017 worden vastgesteld zodat [verzoeker] weet wat van hem verwacht wordt. In dat gesprek wordt tevens besproken of er voldoende vertrouwen is dat [verzoeker] in het team van [manager] kan blijven werken.
3.18
Bij e-mail van 16 maart 2017 heeft [verzoeker] [manager van de manger] gevraagd waar de CGI scores met betrekking tot ‘billability/utilization’ vandaan komen en vraagt hij, gezien de stelling van CGI dat hij in 2016 ‘long term idle’ is geweest, om de door CGI gehanteerde scores met betrekking tot EYR2016, inclusief bron.
3.19
Bij e-mail van 7 april 2017 heeft [manager van de manger] [verzoeker] bericht wat hij van hem vanaf zijn 100% hersteldmelding vanaf 13 maart 2017 verwacht qua invulling van zijn beschikbaarheid. [verzoeker] heeft deze instructies niet opgevolgd, hetgeen hij [manager van de manger] bij e-mail van 10 april 2017 heeft laten weten, omdat deze in zijn visie afwijken van hetgeen op 3 maart 2017 overeengekomen is.
3.2
Hierna heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [manager van de manger] , [verzoeker] en [HR manager] , welk gesprek bij e-mail van [manager van de manger] van 13 april 2017 aan [verzoeker] is bevestigd. In deze e-mail stelt [manager van de manger] dat [verzoeker] in zijn visie geen gehoor geeft aan redelijke instructies en voorschriften en dat niet langer geaccepteerd zal worden dat [verzoeker] allerlei procedurele bezwaren aanvoert om daaraan geen gehoor te geven. Bij e-mail van 15 april 2017 heeft [verzoeker] hierop gereageerd en gemeld dat zijns inziens door CGI wordt gehandeld in strijd met de afspraken die tijdens het gesprek van 3 maart 2017 zijn gemaakt. Hierop volgt een nadere e-mailwisseling tussen [manager van de manger] en [verzoeker] over de (gemaakte afspraken over) de afwikkeling van de reviews over FY2015 en FY2016 en de objectives voor 2017.
3.21
Bij e-mail van 26 april 2017 schrijft [manager van de manger] aan [verzoeker] dat er nu sprake is van twee sporen:
1. ter zake de reviews staat [verzoeker] de mogelijkheid open om formeel bezwaar te maken tegen de reviews over FY2015 en FY2016, waarbij hij erop wijst dat de case niet als zodanig geldt;
2. ter zake het verbetertraject en de instructies uit zijn e-mail van 7 april 2017, waarbij hij meldt dat een loonstop zal volgen als [verzoeker] aan die instructies geen gehoor geeft.
3.22
Bij e-mail van 12 mei 2017 meldt [manager van de manger] aan [verzoeker] dat hij heeft besloten dat, gezien de door [verzoeker] ondernomen acties, de loonstop alsnog met terugwerkende kracht ongedaan gemaakt wordt.
3.23
[verzoeker] heeft van CGI een onvoldoende MYR2017 beoordeling gekregen: SND (Seriously Needs Development). [verzoeker] heeft formeel bezwaar gemaakt tegen zijn MYR2017. De bezwarencommissie heeft dit bezwaar op 20 juni 2017 gegrond verklaard.
3.24
Op 7 juli 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] , [opvolger van manger van de manager] (als opvolger van [manager van de manger] ad interim) en [HR manager] . Dit gesprek is van de zijde van [verzoeker] en CGI als plezierig ervaren en er zijn afspraken gemaakt met als doel de blik op de toekomst te richten. Het gesprek is door CGI vastgelegd in een brief van 13 juli 2017, met het verzoek aan [verzoeker] om deze voor akkoord te ondertekenen. [verzoeker] heeft hierop gereageerd met een brief van 21 juli 2017. Uit de beide brieven blijkt dat op 13 juli 2017 het volgende is afgesproken:
-EYR2015 wordt vastgesteld conform de input die [verzoeker] daarvoor ten aanzien van de tekst heeft geleverd; beoordeling ME blijft ongewijzigd;
-de onvoldoende beoordeling over FY2016 wordt gewijzigd van ND naar ME;
-de onvoldoende beoordeling MYR2017 wordt gewijzigd van SND naar ME;
-voor FY2017 worden afspraken gemaakt, waaronder een onderzoek of het mogelijk is om naar een ander sector over te gaan. In de brief van CGI wordt als doelstelling gemeld dat [verzoeker] voor 1 oktober 2017 billable wordt ingezet. In de brief van [verzoeker] wordt vermeld dat het voor hem onaanvaardbaar is om aan [manager] te rapporteren en wordt verzocht om vergoeding van de kosten juridische bijstand betreffende de bezwarenprocedure. De brief van [verzoeker] eindigt met: “
Tenslotte wil ik je bij deze mijn coöperatieve houding alsnog graag laten zien en wil ik ook mijn vertrouwen in CGI zowel als werkgever als bedrijf bevestigen.
3.25
Op 1 september 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [opvolger van manger van de manager] , [HR manager] en [verzoeker] , waarin aan [verzoeker] ontslag is aangezegd en hem is meegedeeld dat CGI afspraken wilde maken om tot beëindiging van het dienstverband te komen. Aan hem is een (ondertekende) vaststellingsovereenkomst overhandigd. Bij e-mail van 6 september 2017 is door CGI bericht dat de redenen voor de aanzegging liggen in het feit dat [verzoeker] al zeer lang niet billable is ingezet, de diverse discussies over het wel/niet idle zijn en de performance management reviews, gecombineerd met een slechte samenwerking met twee van leidinggevenden in het afgelopen jaar. Daarnaast wordt vermeld dat [verzoeker] zowel ten aanzien van kennis als houding en gedrag, een zeer moeilijk profiel heeft waardoor CGI geen mogelijkheden ziet hem op korte of lange termijn ingezet te krijgen.
3.26
De advocaat van [verzoeker] heeft op 19 september 2017 geprotesteerd tegen het [verzoeker] aangezegde ontslag.
3.27
[verzoeker] is op 22 september 2017 op non-actief gesteld. [verzoeker] heeft op 27 september 2017 in het digitale systeem van CGI gezien dat daarin was vermeld: “
Leave absence for [verzoeker] has been approved”. In de toelichting staat vermeld dat [verzoeker] per 1 september 2017 “
Garden leave” heeft met als commentaar: “
Member has received notice of his dismissal”.

4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan

4.1
CGI heeft verzocht dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
I. de tussen CGl en [verzoeker] bestaande arbeidsovereenkomst zal ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 2 onder a BW;
II. zal bepalen dat [verzoeker] aanspraak heeft op een transitievergoeding ter hoogte van € 100.680,00 bruto;
III. [verzoeker] zal veroordelen in de proceskosten.
4.2
[verzoeker] heeft verweer gevoerd en bij verweerschrift verzocht:
- het verzoek tot ontbinding van de zijde van CGI primair af te wijzen en zich subsidiair
gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter;
- te verklaren voor recht dat CGI op grond van de in het verweerschrift geschetste feiten en
omstandigheden ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de als gevolg
daarvan door [verzoeker] te lijden en reeds geleden schade;
- CGI te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de transitievergoeding groot € 100.680,00 bruto;
- CGl te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een billijke vergoeding groot € 887.079,00
bruto;
- CGI te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een immateriële (schade)vergoeding groot
€ 10.000,00;
- CGI primair te veroordelen tot betaling van de advocaatkosten van [verzoeker] groot € 10.000,00;
- CGI subsidiair te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten groot € 3.345,13;
- CGI te veroordelen in de proceskosten.
4.3
[verzoeker] heeft daarnaast een tegenverzoek ingediend en verzocht;
- de arbeidsovereenkomst met CGI te ontbinden op grond van 7:671c lid I BW met
inachtneming van de opzegtermijn van 4 kalendermaanden, derhalve per I september 2018;
- te verklaren voor recht dat CGI op grond van de in het verweerschrift geschetste feiten en
omstandigheden ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de als gevolg
daarvan door [verzoeker] te lijden en reeds geleden schade;
- CGI te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de transitievergoeding groot € 100.680,00 bruto;
- CGI te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een billijke vergoeding groot € 887.079,00
bruto;
- CGI te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een immateriële (schade)vergoeding groot
€ 10.000,00;
- CGI primair te veroordelen tot betaling van de advocaatkosten van [verzoeker] groot € 10.000,00;
- CGI subsidiair te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten groot € 3.345,13;
- CGI te veroordelen in de proceskosten;
- de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
CGI heeft zich verweerd tegen het tegenverzoek.
4.4
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking op het verzoek van CGI de tussen CGl en [verzoeker] bestaande arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a BW ontbonden met ingang van 1 september 2018, hij heeft overwogen dat CGI de transitievergoeding aan [verzoeker] verschuldigd is, ten aanzien van het verzoek en het tegenverzoek bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt en af hetgeen meer of anders is verzocht afgewezen.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1
De grieven in het hoger beroep richten zich niet tegen het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van een ernstige en duurzame verstoring in de arbeidsverhoudingen in de zin van artikel 7:669 lid 3 onder g BW, dat herplaatsing niet in de rede ligt en de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a BW met ingang van 1 september 2018, zodat het hof daarvan bij de beoordeling zal uitgaan. De grieven richten zich uitsluitend tegen de afwijzing van de verzoeken van [verzoeker] . Die verzoeken heeft hij in eerste aanleg bij wijze van verweer op het ontbindingsverzoek van CGI gebaseerd op artikel 7:671b lid 8 sub c BW en bij wijze van zelfstandig tegenverzoek op artikel 7:671c lid 2 sub a BW. [verzoeker] betoogt in hoger beroep dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van CGI geen sprake is en dat de door hem verzochte billijke en andere vergoedingen ten onrechte zijn afgewezen. [verzoeker] geeft daarbij niet specifiek aan op welk artikel hij zijn verzoeken in hoger beroep baseert. De grondslag van toekenning van een billijke vergoeding en de bepaling van de hoogte daarvan zijn bij de beoordeling van de hiervoor genoemde artikelen identiek. Het gaat er dus in hoger beroep om of de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van CGI. Het hof zal de grieven gezamenlijk beoordelen.
5.2
Tussen partijen staat vast dat [verzoeker] tot het FY2016 altijd voldoende beoordelingen van CGI en haar rechtsvoorgangsters heeft gekregen en dat hij zijn werk bij klanten altijd naar tevredenheid heeft verricht (zie ook EYR2016, 3.6). In FY2016 heeft [verzoeker] een onvoldoende beoordeling gekregen vanwege zijn ‘
long time idleness en de acties die nog niet zijn genomen om tot een (interne) opdracht te komen’. [verzoeker] was (en is) het met deze beoordeling niet eens; hij stelt dat hij met goedkeuring van het management vanaf 1 mei 2016 de rol van Bid Manager vervulde, aanvankelijk voor twee opdrachtgevers, maar vanaf oktober 2016 voor de hele OUC sector, dat afgesproken was dat hij deze rol tot 1 mei 2017 zou blijven vervullen en dat er geen sprake van was dat hij in het FY2016 ‘idle’ was. CGI stelt van haar kant dat de rol van Bid Manager een tijdelijke was en dat die rol [verzoeker] niet ontsloeg van de verplichting om declarabel extern ingezet te worden en daarvoor inspanningen te verrichten. Hierover is begin december 2016 tussen [verzoeker] en CGI ( [manager] ) gemaild. In diezelfde periode deden zich twee ontwikkelingen voor die het verdere verloop van de gebeurtenissen tussen partijen hebben bepaald, te weten:
-de ziekmelding en ziekte van [verzoeker] en de communicatie daarover, en
-de vermoedens van [verzoeker] betreffende manipulatie van het ePMS.
5.3
[verzoeker] heeft zich op 12 december 2016 ziekgemeld. De bedrijfsarts heeft blijkens een rapportage van 22 december 2016 geoordeeld dat [verzoeker] op die datum arbeidsgeschikt was. Niet duidelijk is of [verzoeker] deze rapportage rechtstreeks heeft ontvangen. Op 2 januari 2017 heeft [manager] de rapportage toegestuurd. Op diezelfde datum heeft [verzoeker] aan [manager] gemaild dat hij zich moest melden bij de huisarts voor nadere behandelingen. [manager] heeft [verzoeker] laten oproepen voor het spreekuur van de bedrijfsarts op 5 januari 2017. Deze oproep heeft [verzoeker] niet tijdig bereikt en [verzoeker] is op het spreekuur niet verschenen. Op diezelfde dag, 5 januari 2017, is hij getroffen door een herseninfarct, waarvoor hij enkele dagen in het ziekenhuis heeft gelegen. CGI heeft [verzoeker] een ‘officiële’ brief gestuurd (3.9) vanwege het niet-verschijnen op het spreekuur van de bedrijfsarts en heeft gedreigd met een loonsanctie. Weliswaar was CGI van het herseninfarct niet op de hoogte op het moment van het schrijven van deze brief, maar naar het oordeel van het hof heeft CGI, zeker gezien het feit dat er in de dagen daaraan voorafgaand wel contact was geweest tussen [verzoeker] en [manager] waarin [verzoeker] meldde dat hij naar de huisarts moest voor nadere behandeling, snel naar het middel van een officiële brief onder dreiging van een loonsanctie gegrepen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [verzoeker] een professional is met, naar ook CGI erkent, een grote mate van autonomie. [verzoeker] heeft op 24 januari 2017 een zeer formele brief terug gestuurd, waarin hij rectificatie eist en meldt pertinent geen contact te willen hebben met het management zolang de case niet is opgelost. CGI heeft daarop weliswaar aan [verzoeker] geschreven dat sprake was van een zeer ongelukkige samenloop van omstandigheden, die door haar betreurd werd, maar de toon tussen partijen was hiermee gezet. [verzoeker] was vanaf 13 maart 2017 weer volledig arbeidsgeschikt.
5.4
In december 2016 is door [verzoeker] een case aangemaakt omdat hij onregelmatigheden vermoedde in zijn EYR2015. Hij heeft hierover gemaild met de afdeling HRM van CGI Nederland en naar de afdeling ePMS Application Support in Toronto. Tijdens het gesprek op 3 februari 2016 is dit onderwerp (voor het eerst) tussen [verzoeker] en [manager van de manger] besproken. Blijkens het verslag had [verzoeker] vier concrete vragen en afgesproken werd dat [HR manager] van HRM nader onderzoek zou verrichten. De bevindingen daarvan heeft [HR manager] in haar mail van 7 februari 2017 aan [verzoeker] kenbaar gemaakt (3.15). Uit de e-mail blijkt dat er wel op 8 december 2016 iets is gewijzigd (in de tekst of door op ‘opslaan/indienen’ te klikken), maar dat de vraag wat er is gewijzigd niet kan worden beantwoord. Zij adviseert [verzoeker] met [manager] in gesprek te gaan. Het hof acht dit onderzoek erg summier. Daarbij is van belang dat alleen de reviewing manager, [manager] , wijzigingen in ePMS kan aanbrengen. [verzoeker] verdacht [manager] er daarom van dat zij, na afsluiting van de EYR2015, door middel van een ‘reset’ wijzigingen daarin had aangebracht. Een advies aan [verzoeker] om met dezelfde [manager] in gesprek te gaan om op te helderen “
wat nu allemaal in EPMS is gedaan en gebeurd” kon daarom naar het oordeel van het hof niet bijdragen aan opheldering van [verzoeker] ’ vragen en twijfels.
5.5
Ten aanzien van de status van de PRF in EYR2015 staat, op grond van de screenshots bij het onderzoek van [verzoeker] (3.16) vast dat deze:
-op 1 december 2016 om 23:01 uur stond op “Concept (persoonlijk)” met als datum laatste update 25/10/2015 10:34 uur;
-op 9 december 2016 om 00:11 uur stond op “Concept voor review medewerker” met als datum laatste update 08/12/2016 14:38 uur;
-op 7 februari 2016 om 22:32 uur stond op “Klaar voor opmerkingen medewerker” met als datum laatste update 02/01/2017 09:21 uur.
[verzoeker] heeft gesteld dat hij zeker weet dat hij het RPF omstreeks 25 oktober 2015 (na door [manager] aangebrachte wijzigingen) heeft geaccepteerd, zodat de status toen is veranderd in “Acknowledge the PRF” en/of “Approved”. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij dat niet in ePMS heeft gezien destijds. CGI heeft (in hoger beroep) aangevoerd dat het meest waarschijnlijk scenario is dat [manager] na het reviewgesprek 2015 is vergeten om de status van het PRF aan te passen, zodat deze steeds op Concept (persoonlijk) is blijven staan en de EYR2015 dus nimmer is afgerond. Ter zitting heeft CGI op vragen van het hof gezegd dat zij dit niet aan [manager] heeft gevraagd (zij heeft [manager] slechts gevraagd of zij een reset heeft gedaan en of zij wijzingen in de EYR2015 heeft aangebracht, waarop [manager] ontkennend heeft geantwoord). Onduidelijk is dus gebleven of [manager] op 8 december 2016 en 2 januari 2017 de status heeft aangepast en evenzeer is er geen afdoende verklaring gegeven waarom [manager] op deze twee data (ruim een jaar na FY2015) de status alsnog heeft omgezet. Ook als ervan wordt uitgegaan van dat de EYR2015 niet door [verzoeker] is geaccordeerd, waardoor deze niet op de status “acknowledged” of “approved” is komen te staan en van een reset (zoals [verzoeker] stelt) geen sprake is, dan moet worden geoordeeld dat er fouten zijn gemaakt in de EYR2015 waardoor lange tijd (meer dan een jaar) de mogelijkheid van het aanbrengen van wijzigingen heeft opengestaan. Evenzeer is daardoor achteraf niet meer vast te stellen of de EYR2015, zoals door CGI in de procedure overgelegd, de juiste is.
5.6
Tegen deze achtergrond heeft CGI naar het oordeel van het hof te weinig diepgaand onderzoek gedaan naar de vermoedens van [verzoeker] die, gezien de constateringen onder 5.5, in elk geval voor een deel gegrond waren. Daardoor bleef de twijfel bij [verzoeker] voortbestaan. CGI heeft getracht om de kwestie op een andere manier op te lossen, te weten door te proberen met [verzoeker] over de inhoud van de (mogelijk gewijzigde) EYR2015 tot overeenstemming te komen. In de gesprekken daarover is ook de discussie over de ND-beoordeling over FY2016, en in het bijzonder de vraag of nu wel of geen sprake was van ‘long term idleness’ in dat jaar, aan de orde gekomen. In het gesprek van 3 maart 2017 (3.17) werden procesafspraken gemaakt. Uit de daarop volgende e-mailwisseling blijkt dat CGI tegelijkertijd, onder dreiging van een loonstop, erop aanstuurde dat [verzoeker] zich zou inspannen om weer declarabele opdrachten te verkrijgen, onder meer door deel te nemen aan alle IBA-activiteiten (3.21). [verzoeker] bleef de kwestie van de idleness opwerpen. Partijen kwamen niet nader tot elkaar in die fase. CGI gaf [verzoeker] vervolgens in het kader van de MYR2017 een onvoldoende SND-beoordeling, waartegen [verzoeker] met succes bezwaar heeft aangetekend.
5.7
Het hof is van oordeel dat CGI van [verzoeker] , gezien zijn functie als Principal Business Consultant, mocht vragen dat hij billable voor haar zou werken, maar de sturing die CGI vanaf de zomer 2016 gaf (met dreiging van loonstops) was daarop wel erg eenzijdig gericht. Vaststaat immers dat [verzoeker] in FY2014 heeft laten weten dat hij op middellange termijn een rol ambieerde waarin billability een secundair doel zou worden (zie 3.5). CGI stelt dat zij dit gezien moet worden als een wens van de werknemer en dat geen sprake is van een (CGI bindende) afspraak over dat onderwerp. Wat daarvan zij, uit het feit dat deze ‘objective’ zowel in het EYR2014 als in het EYR2015 voorkomt, en [verzoeker] bovendien op 11 oktober 2015 een (door het ePMS gegenereerd) bericht heeft ontvangen dat deze objective is goedgekeurd door de reviewing manager (waaruit kan worden afgeleid dat de objective voor FY2017 was geaccordeerd), is in elk geval duidelijk dat sprake was van een bij herhaling door [verzoeker] uitgesproken doelstelling, waarop van de zijde van CGI niet afwijzend is gereageerd. Dat blijkt ook uit de opmerkingen van [manager] als reviewing manager in EYR2014 (“
Al je kennis en ervaring delen met mediors/juniors om die een stap sneller op het volgende niveau te krijgen. Dat zou binnen CGI kunnen maar ook on-the-job bij een klantopdracht. Laten we daar eens over nadenken”), in EYR2015 (“
De doelstelling voor opleiding voor CISA en auditor is hierme op de achtergrond gekomen,” en EYR2016 (“
Momenteel is een positie als bid manager voor de OUC sector open die [verzoeker] goed zou kunnen vervullen. Dit kan een springplank zijn naar eventuele externe projecten/opdrachten of interne functies.”). Uit de betreffende EYR’s blijkt weliswaar dat daarnaast steeds is gesproken over een billable inzet van [verzoeker] en dat van hem daarin een meer proactieve houding werd verwacht, maar dat neemt niet weg dat gezien de zojuist besproken wijze waarop CGI met de objective van [verzoeker] is omgegaan, zij in elk geval de indruk heeft gewekt dat een andere rol, waarbij billability niet op de voorgrond stond, voor haar acceptabel was. Niet is gebleken dat dit onderwerp in de benadering van CGI richting [verzoeker] nog enige rol heeft gespeeld, terwijl [verzoeker] dat (ook als het niet een harde afspraak was zoals CGI stelt), gelet op het voorgaande en tegen de achtergrond van de leeftijd, duur van het dienstverband en [verzoeker] ’gezondheid, wel mocht verwachten. Door uitsluitend op billability te sturen heeft CGI de druk op [verzoeker] verder opgevoerd, waarbij CGI [verzoeker] over FY2017 een zeer negatieve beoordeling (SND) gaf. [verzoeker] heeft tegen die beoordeling een klacht ingediend die gegrond is verklaard (3.23).
5.8
Na dit voor CGI negatieve oordeel van de bezwarencommissie heeft op 7 juli 2017 een gesprek plaatsgevonden met [verzoeker] , waarbij van de zijde van CGI [HR manager] en de opvolger van [manager van de manger] , [opvolger van manger van de manager] aanwezig waren (3.24). Partijen zijn het erover eens dat dat een goed gesprek was, met de intentie om een streep te trekken onder de zaken uit het verleden en de blik op de toekomst te richten. Over de inhoud van de gemaakte afspraken zijn partijen het in grote lijnen eens. Daaruit blijkt dat CGI [verzoeker] in vergaande mate tegemoetkomt aan zijn bezwaren over de beoordelingen van de afgelopen jaren. EYR2015 wordt vastgesteld conform de (tekst van de) door [verzoeker] aangeleverde input; EYR2016 wordt gewijzigd van een onvoldoende naar een voldoende beoordeling (ME); ook MYR2017 wordt een voldoende beoordeling, van SND naar ME. Voor de toekomst zijn partijen het erover eens dat doelstelling (brief CGI), dan wel streven (brief [verzoeker] ) is dat [verzoeker] per 1 oktober 2017 billable wordt ingezet en worden daaraan enkele acties gekoppeld (onder meer een gesprek met [X] , onderzoek naar de mogelijkheid van overstap naar een andere sector, billable inzetbaarheid van [verzoeker] onder de aandacht brengen binnen CGI en netwerken/deelname aan IBA-activiteiten door [verzoeker] ). De brieven van CGI en [verzoeker] , waarin zij het gesprek vastleggen, stemmen in zoverre overeen. De brief van [verzoeker] van 21 juli 2017 wijkt slechts af voor zover [verzoeker] verzoekt om het schrappen van twee zinnen uit zijn EYR2016 betreffende zijn idleness. Daarnaast noemt hij twee niet besproken kwesties (rapportage aan [manager] is onaanvaardbaar en een verzoek om vergoeding van de kosten rechtsbijstand in verband met de bezwaarprocedure MYR2017). Op (de aanvullende vragen in) deze brief van [verzoeker] is door CGI niet gereageerd.
5.9
Ondanks de bereikte overeenstemming heeft CGI [verzoeker] op 1 september 2017 ontslag aangezegd. Desgevraagd heeft CGI tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de reactie van [verzoeker] van 21 juli 2017 daarvoor aanleiding is geweest. CGI had het gevoel dat [verzoeker] weer teruggreep naar het verleden en dat ze, ondanks alle inspanningen en gesprekken, er met hem niet meer uit zou komen. Na de vakanties van [HR manager] en [opvolger van manger van de manager] is daarom het ontslagbesluit genomen, aldus CGI. Naar het oordeel van het hof heeft CGI hiermee gehandeld in strijd met de gemaakte afspraken, die immers onder meer inhielden dat [verzoeker] per 1 oktober 2017 billable ingezet zou zijn. Die datum heeft CGI ten onrechte niet afgewacht. CGI heeft niet gesteld dat [verzoeker] van zijn kant niet de acties ondernam die waren afgesproken (zo had hij een goed gesprek met [X] gehad). De brief van [verzoeker] van 21 juli 2017 over het gesprek van 7 juli 2017 stemde, zo is hiervoor ook overwogen, in grote lijnen overeen met de brief van CGI van 13 juli 2017. De drie door hem opgeworpen afwijkende/aanvullende kwesties zijn naar het oordeel van het hof niet van zodanig gewicht dat deze, mede gelet op de lange duur van het dienstverband en de leeftijd van [verzoeker] , rechtvaardigden om over te gaan tot ontslag, ook niet wanneer daarbij in ogenschouw wordt genomen dat partijen al lang over de beoordelingen en de billable inzet in discussie waren. Doel van het gesprek van 7 juli 2017 was nu immers om daar een streep onder te zetten. Dat [verzoeker] twee zinnen uit EYR2016 waarin werd gerefereerd aan zijn idleness verwijderd wilde hebben is in zoverre begrijpelijk, dat ook CGI tegenstrijdige signalen heeft uitgezonden over zijn billable inzet in 2016. Vaststaat dat hij van 1 oktober 2015 tot en met april 2016 (dus 7 maanden van FY2016) billable heeft gewerkt. Wat betreft de rol van Bid Manager is niet betwist dat hij deze met goedkeuring van het management heeft vervuld en later uitgebreid (in EYR2015 en EYR2016 is dit ook met zoveel woorden vermeld). Gezien de definitie van het begrip ‘idleness’ in het Members@Work (3.3) is begrijpelijk dat [verzoeker] , in elk geval aanvankelijk, ervan uitging dat hij niet idle was. Hij stond tot 1 oktober 2017 (toen FY2017 aanving) ook niet op de als productie 88 overgelegde availibility-lijst. Toen CGI [verzoeker] ermee confronteerde dat de rol van Bid Manager in haar visie een tijdelijke was, heeft [verzoeker] zich (uiteindelijk) ook bereid verklaard om naar declarabel werk te zoeken. In elk geval heeft [verzoeker] zich na de bespreking van 7 juli 2017 daartoe bereid verklaard en heeft hij ook actie ondernomen. CGI heeft hem die kans ontnomen en (in tegenstelling tot de afspraak om een streep onder het verleden te trekken) de problemen uit het verleden (slechte samenwerking met twee leidinggevenden, niet billable-inzet, discussies over idleness en PRF’s) ten grondslag gelegd aan haar ontslagbesluit. Daaraan heeft zij nog in algemene zin toegevoegd dat [verzoeker] een “zeer moeilijk profiel” heeft (zowel ten aanzien kennis, als ten aanzien van houding en gedrag) waardoor CGI geen mogelijkheden ziet hem ingezet te krijgen. Ook deze laatste toevoeging strookt niet met de op 7 juli 2017 gemaakte afspraken.
5.1
Het besluit tot ontslag is dus prematuur geweest. Vervolgens is [verzoeker] , zonder dat dit met hem is besproken, op non-actief gesteld op 22 september 2017 en is in het systeem (voor derden zichtbaar) vermeld dat hem ontslag is aangezegd. CGI heeft, onder erkenning van een gemaakte vergissing, dat laatste weliswaar gecorrigeerd, maar dat neemt niet weg dat de ontslagaanzegging een tijd zichtbaar is geweest en [verzoeker] zonder aankondiging op non-actief is gesteld. Dat CGI daarmee beoogde te voorkomen dat [verzoeker] nog wekelijkse ‘time reports’ moest aanleveren, doet er niet aan af dat dit met [verzoeker] besproken had moeten worden. De advocaten van partijen hebben nadien onderhandeld over een beëindigingsregeling, maar zijn het daarover niet eens geworden. Daarna heeft CGI nog mediation voorgesteld om de mogelijkheid van terugkeer van [verzoeker] te onderzoeken, maar mede gezien de stellige bewoordingen van de ontslagaanzegging van 6 september 2017 (3.25) is begrijpelijk dat [verzoeker] daaraan in dat stadium niet meer wilde meewerken.
5.11
Het hof oordeelt dat, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van CGI. Deze verwijtbaarheid ligt vooral en in de eerste plaats in de hiervoor beschreven handelwijze rond het ontslag in strijd met de gemaakte afspraken en de daarop volgende non-actiefstelling (5.10 en 5.11). Daarnaast valt CGI te verwijten dat zij snel naar het middel van een officiële brief heeft gegrepen (5.3), dat zij onvoldoende (diepgaand) onderzoek heeft gedaan naar aanleiding van de vermoedens van [verzoeker] over manipulatie van het ePMS, waardoor de onderliggende oorzaak van het bij [verzoeker] gerezen wantrouwen niet is opgelost (5.6) en dat zij te eenzijdig op billable inzet van [verzoeker] heeft gestuurd (5.7). Het hof acht daarom termen aanwezig om een billijke vergoeding toe te kennen.
5.12
Met betrekking tot de hoogte van de billijke vergoeding verwijst het hof naar de beschikking van de Hoge Raad van 30 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1187, New Hairstyle) , die op grond van de beschikking van de Hoge Raad van 8 juni 2018 (ECLI:NL:HR:2018:878) ook van toepassing is de vergoeding in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Hieruit blijkt dat het er bij het vaststellen van de billijke vergoedingen in beide gevallen uiteindelijk om gaat dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever en dat de rechter de billijke vergoeding dient te bepalen op een wijze die, en op het niveau dat, aansluit bij de bijzondere omstandigheden van het geval.
5.13
Het hof neemt bij de vaststelling van de billijke vergoeding de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking:
- [verzoeker] heeft door zijn opstelling ook bijgedragen aan het ontstaan van de verstoorde arbeidsverhoudingen.
Het hof heeft hiervoor geoordeeld dat CGI ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, waarbij haar vooral zwaar wordt aangerekend dat zij in strijd met de gemaakte afspraken tot ontslag en non-actiefstelling is overgegaan. Dat neemt niet weg dat [verzoeker] zich vanaf zijn onvoldoende beoordeling in 2006 ook erg star heeft opgesteld. Hij is in zijn communicatie (al in een vroeg stadium) dwingend geweest, bijvoorbeeld door het gebruik van bewoordingen als “
Derhalve eist ondergetekende een schriftelijke rectificatie” en “
Ondergetekende wil pertinent geen contact met (lees vertegenwoordigers van) OUC-1 management tot…” in zijn brief van 24 januari 2017. Daarnaast heeft [verzoeker] in maart 2017 forse beschuldigingen geuit aan het adres van CGI betreffende de EYR2015. Weliswaar is het hof het met [verzoeker] eens dat CGI onvoldoende voortvarend onderzoek heeft verricht, maar dat neemt niet weg dat [verzoeker] zonder dat daarvoor afdoende bewijs was, beschuldigingen heeft geuit als: “
dat iemand opzettelijk het CGI ePMS systeem heeft misbruikt om…”, “
vervolgens valselijk te manipuleren”, “
dit is een stelselmatig en structureel onrechtmatige aanpak geweest” (onderzoek [verzoeker] van 2 maart 2017). Hij is deze beschuldigingen blijven herhalen en heeft deze later nog uitgebreid naar andere rapportages van CGI, waarvan hij de betrouwbaarheid in twijfel trok. Hij heeft moeten begrijpen dat hij daarmee de arbeidsverhoudingen onder druk zette en de bereidwilligheid van CGI op de proef stelde.
- [verzoeker] lijdt door de ontbinding van de arbeidsovereenkomst inkomens- en pensioenschade. [verzoeker] heeft deze schade, ervan uitgaande dat hij geen werk meer vindt tot zijn pensioengerechtigde leeftijd, begroot op € 887.079,- exclusief de (betaalde) transitievergoeding van € 100.680. CGI komt, uitgaande van dezelfde premisse, uit op € 694.954,-. In beide berekeningen gaat het dus om aanzienlijke schade. Het hof acht de kans dat [verzoeker] nog een andere baan vindt van vergelijkbaar salarisniveau klein. CGI heeft twee arbeidsmarktrapportages overgelegd, waaruit blijkt dat sprake is van schaarste op de arbeidsmarkt in het vakgebied van [verzoeker] . Gezien echter de leeftijd van [verzoeker] zal een vaste baan, en zeker een baan met een vergelijkbaar salarisniveau, niet gemakkelijk te vinden zijn. [verzoeker] heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling verteld dat hij gedurende de periode vanaf september 2018 veertien sollicitaties heeft verricht, zonder resultaat. Gezien de schaarste op de arbeidsmarkt houdt het hof er wel rekening mee dat [verzoeker] als zelfstandige losse (consultant)opdrachten zal kunnen verkrijgen.
-Onzeker is of het dienstverband zou hebben voortgeduurd tot de pensioengerechtigde leeftijd. Wat er ook zij van de discussie of [verzoeker] ‘idle’ was in FY2016, uit de overgelegde gegevens blijkt wel dat [verzoeker] na zijn terugkeer naar Nederland moeite had om aan de billability-eisen te voldoen. Zo stelt hij zelf in EYR2014 dat hij veel vakantiedagen heeft gebruikt om zijn idleness te drukken, en heeft hij om diezelfde reden werkzaamheden voor de Ondernemingsraad verricht in de periode 1 oktober 2013 tot 1 oktober 2014. Niet gebleken is dat [verzoeker] zelf inspanningen heeft verricht om een interne (staf)rol te verkrijgen. CGI heeft onweersproken gesteld dat het aantal van die rollen zeer beperkt is en tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat vacatures voor die rollen worden opengesteld, waarop medewerkers zelf moeten reageren. Dat [verzoeker] dat heeft gedaan is niet gesteld of gebleken en evenzeer is onzeker of hij, gezien het geringe aantal daarvan, een dergelijke rol had kunnen bemachtigen. Daarnaast is onder meer door de discussie over de ‘idleness’ de relatie tussen partijen onder druk komen te staan. [verzoeker] heeft, zo is hiervoor overwogen, daarin ook een aandeel gehad. Gelet op een en ander gaat het hof uit van de reële mogelijkheid dat de arbeidsovereenkomst niet tot de pensioengerechtigde leeftijd had voortgeduurd als CGI niet door ernstig verwijtbaar handelen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst had veroorzaakt, maar dat deze op enige termijn toch ten einde zou zijn gekomen.
-Voor het toekennen van een (aparte) immateriële schadevergoeding ziet het hof geen aanleiding. [verzoeker] heeft slechts in algemene zin aangevoerd dat hij in zijn eer en goede naam is geschaad, maar hij heeft in dit verband niets concreets aangevoerd. Dat het herseninfarct het gevolg is van het handelen van CGI is niet met enige (medische) documentatie onderbouwd zodat ook onvoldoende is komen vast te staan dat [verzoeker] als gevolg van dat handelen lichamelijk letsel heeft opgelopen. De wijze waarop CGI hem heeft behandeld en de effecten daarvan verdisconteert het hof in de toe te kennen billijke vergoeding.
- [verzoeker] heeft een transitievergoeding ontvangen van € 100.680,-.
Het hof oordeelt dat een billijke vergoeding van € 400.000,- recht doet aan alle omstandigheden van het geval.
5.14
Gezien het hiervoor overwogene heeft [verzoeker] bij zijn verzoek om een verklaring voor recht geen zelfstandig belang. Het hof ziet geen termen aanwezig om naast de proceskostenveroordeling, die in dit geval wordt afgestemd op de toegewezen billijke vergoeding, apart de gemaakte kosten voor rechtsbijstand toe te wijzen. Ten aanzien van buitengerechtelijke kosten geldt dat zij op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen, onder meer als het gaat om redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, behoudens ingeval krachtens artikel 241 Rv de regels omtrent proceskosten van toepassing zijn. [verzoeker] heeft niet voldoende onderbouwd dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [verzoeker] vergoeding vordert moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskosten een vergoeding plegen in te houden.

6.Slotsom

6.1
Het beroep slaagt en het verzoek van [verzoeker] tot toewijzing van een billijke vergoeding wordt gedeeltelijk toegewezen.
6.2
Het hof zal CGI als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van de procedure veroordelen. De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [verzoeker] zullen worden vastgesteld op € 1.600,- voor salaris gemachtigde. De kosten in het hoger beroep aan de zijde van [verzoeker] zullen tot aan deze beschikking worden vastgesteld op € 318,- voor griffierecht en op € 9.356,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten, tarief VII in hoger beroep).

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, locatie Zutphen) van 28 mei 2018 voor zover daarbij het (tegen)verzoek van [verzoeker] om toekenning van een billijke vergoeding is afgewezen;
veroordeelt CGI tot betaling van een billijke vergoeding van € 400.000,- bruto;
veroordeelt CGI in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [verzoeker] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 1.200,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het principaal hoger beroep vastgesteld op € 318,-,- voor verschotten en op € 9.356,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt CGI in de nakosten, begroot op € 157,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval CGI niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
wijst af wat meer of anders is verzocht;
verklaart de veroordelingen in deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E.F. Hillen, S.C.P. Giesen en G.H. Bunt en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 december 2018.