ECLI:NL:GHARL:2018:11080

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
200.246.344
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding na eerdere kort geding bij rechtbank en hof met betrekking tot Eurofiber Nederland B.V.

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een executiegeschil in kort geding na een eerder kort geding dat op 17 april 2018 was gewezen. De appellant, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, had een geschil met Eurofiber Nederland B.V. over de uitvoering van voorlopige voorzieningen die in het eerste arrest waren gegeven. Het hof moest de veroordelingen in het eerste arrest uitleggen en beoordelen of Eurofiber zich aan deze veroordelingen had gehouden. De appellant vorderde onder andere dat Eurofiber werd verboden om executiemaatregelen te nemen en terugbetaling van dwangsommen. Het hof oordeelde dat Eurofiber niet in alle gevallen verplicht was om de bandbreedte te verhogen tot 5.000 Mbit/s en dat de point-to-point verbinding die door Eurofiber was aangelegd, niet onder de dwangsomveroordeling viel. Het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter en wees de vorderingen van Eurofiber tot terugbetaling van dwangsommen toe, terwijl de vorderingen van de appellant werden afgewezen. De kosten van de procedure werden toegewezen aan de appellant, die als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.246.344
(zaaknummer rechtbank 461998)
arrest in kort geding van 18 december 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. S.K. Setz,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Eurofiber Nederland B.V.,
gevestigd te Maarssen,
geïntimeerde in het principaal beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Eurofiber,
advocaat: mr. M.R. Ruygvoorn.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland (locatie Utrecht) op 29 augustus 2018 tussen partijen heeft gewezen (hierna: het bestreden vonnis) en dat is gepubliceerd op rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:RBMNE:2018:4103.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 14 september 2018 tevens houdende grieven,
- de memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, tevens akte vermindering eis, met producties,
- de memorie van antwoord in incidenteel appel, met een productie,
- de pleidooien die hebben plaatsgevonden op 8 november 2018 overeenkomstig de pleitnotities. Hierbij is akte verleend van de stukken (producties) die bij brief van 2 november 2018 door de advocaat van Eurofiber zijn ingebracht.
2.2.
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald (op één dossier).

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.8 in het (bestreden) vonnis van 29 augustus 2018.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1.
Eurofiber heeft, kort samengevat, gevorderd dat [appellant] op straffe van verbeurte van een dwangsom wordt verboden om op basis van het tussen partijen door dit hof gewezen arrest van 17 april 2018 (zoals verbeterd bij arrest van 8 mei 2018) executiemaatregelen te nemen als
  • i) Eurofiber weigert [appellant] een koppelvlak van 5.000 Mbit/s aan te bieden tegen lagere tarieven en/of onder gunstiger voorwaarden dan haar (actuele) standaard tarieven en voorwaarden ten tijde van de daartoe strekkende uitvraag van [appellant] en/of
  • ii) Eurofiber weigert een point-to-point verbinding tussen de [adres 1] en de [adres 2] te [plaats] aan te bieden tegen lagere tarieven en/of onder gunstiger voorwaarden dan haar (actuele) standaard tarieven en voorwaarden ten tijde van de daartoe strekkende uitvraag van [appellant] en/of
  • iii) Eurofiber niet binnen een termijn van tien werkdagen na ontvangst van een aanbod tot het aangaan van een overeenkomst of een verzoek tot wijziging op een bestaande overeenkomst met [appellant] (in geval van opvolgende aanvaarding daarvan) volledige (feitelijke) uitvoering heeft gegeven aan de daaruit voortvloeiende verbintenissen,
zulks (telkens) op straffe van verbeurte van een dwangsom. Eurofiber heeft daarnaast terugbetaling van door Eurofiber betaalde dwangsommen ad € 25.000 plus betekeningskosten (€ 165,48) en rente gevorderd.
4.2.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 29 augustus 2018 de eerste twee verbodsvorderingen toegewezen en de derde afgewezen. De vordering tot terugbetaling van volgens [appellant] verbeurde dwangsommen is eveneens afgewezen.

5.De motivering van de beslissing in het principaal en incidenteel appel

5.1.
[appellant] is in het principaal hoger beroep met negen grieven opgekomen tegen de toewijzing van de eerste twee verbodsvorderingen. In het incidenteel hoger beroep is Eurofiber met acht grieven opgekomen tegen de afwijzing van de derde verbodsvordering en de afwijzing van de vordering tot terugbetaling van dwangsommen welke vordering zij heeft verminderd tot een bedrag van € 23.000.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil en ook overigens is voldoende komen vast te staan dat Eurofiber een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorzieningen.
5.3.
De grieven I-III van [appellant] richten zich tegen het niet-vermelden van een processtuk van [appellant] (conclusie van antwoord), onjuiste en onvolledige weergave van de feiten en de beknopte wijze waarop het geschil is beschreven. Appellant heeft geen belang bij deze grieven omdat deze niet tot vernietiging van het bestreden vonnis (kunnen) leiden. Grief VII richt zich tegen een tussenconclusie in het bestreden vonnis en behoeft daarom evenmin bespreking.
5.4.
Tussen partijen zijn, na het door dit hof op 17 april 2018 tussen partijen gewezen arrest in kort geding (hierna: het eerste arrest), executiegeschillen gerezen. Daaraan ligt een verschillende uitleg van de in dat arrest gegeven voorlopige voorzieningen ten grondslag. In het eerste arrest heeft het hof Eurofiber veroordeeld tot het inwilligen van verzoeken van [appellant] tot het aangaan van overeenkomsten met toepassing van de BBQ-propositie (7.2), het aanbieden van een overeenkomst onder de BBQ-propositie (7.3) en het nakomen van reeds bestaande overeenkomsten, welke nakoming nader is beschreven (7.4). Daarbij is bepaald dat Eurofiber deze veroordelingen binnen tien werkdagen na betekening van het arrest moet nakomen bij gebreke waarvan Eurofiber een dwangsom verbeurt (7.5). Het in principaal en incidenteel hoger beroep voorliggende geschil is, kort samengevat, te onderscheiden in vier kwesties:
  • heeft [appellant] tegenover Eurofiber recht op ophoging van de bandbreedte ter zake de bestaande overeenkomsten onder de BBQ propositie tot een maximum 5.000 Mbit/s onder de voor de BBQ propositie geldende voorwaarden en tarieven?
  • valt de inmiddels op verzoek van [appellant] door Eurofiber aangelegde point-to-point verbinding tussen de [adres 1] en de [adres 2] te [plaats] (hierna: de point-to-point verbinding) onder de dwangsomveroordeling?
  • dienen mutatieverzoeken van [appellant] betreffende overeenkomsten onder de BBQ-propositie binnen tien werkdagen – eventueel te verlengen met een termijn van acht weken als voor de aanpassing hardware bijgeplaatst moet worden – (feitelijk) te worden uitgevoerd bij gebreke waarvan Eurofiber een dwangsom verbeurt?
  • heeft Eurofiber in de periode van 4 mei 2018 tot 28 mei 2018 in totaal € 25.000 aan dwangsommen verbeurd?
5.5.
Hierna zal het hof deze vier geschilpunten aan de hand van de over (principaal appel) en weer (incidenteel appel) opgeworpen grieven beoordelen. Daarbij stelt het hof het volgende voorop. Allereerst ligt in dit kort geding de vraag voor hoe de in het eerste arrest ten gunste van [appellant] gegeven voorzieningen en de aan het verbeuren van een dwangsom gestelde termijn moeten worden uitgelegd. Bij deze uitleg moet het hof, als executierechter in kort geding en dus voorlopig oordelend, de in het dictum van het eerste arrest neergelegde veroordelingen lezen in verband met de overwegingen waarop zij steunt (zie o.m. HR 25 februari 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1284, NJ 1996, 362).
Bij de beoordeling van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd moet het hof, voorlopig oordelend, onderzoeken of de door de dwangsomrechter verlangde prestatie waaraan de dwangsom is verbonden (de hoofdveroordeling) is verricht. De executierechter dient zich er daarbij toe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend arrest verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling zoals die door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij moeten doel en strekking van de veroordeling tot richtsnoer worden genomen, aldus dat de veroordelingen niet verder strekken dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. De veroordelingen van Eurofiber bevatten in algemene bewoordingen gegeven geboden. De draagwijdte van dergelijke geboden moeten beperkt worden geacht tot handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij inbreuken opleveren op datgene wat de rechter heeft geboden (vgl. HR 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0431 rov. 3.3.).
Koppelvlak 5.000 Mbit/s
5.6.
Volgens [appellant] (grief IV) is Eurofiber op basis van het eerste arrest gehouden om opvolging te geven aan mutatieverzoeken van [appellant] die zien op ophoging van de bandbreedte van een bestaande BBQ-overeenkomst tot een maximum van 5.000 Mbit/s. Dit zou gelden ook boven de in de individuele BBQ-overeenkomst overeengekomen bandbreedte en op basis van de voor die overeenkomst geldende tarieven en voorwaarden. Dit volgt volgens haar uit rov. 5.6 tot en met 5.8 van het eerste arrest. Volgens Eurofiber is de BBQ-propositie (prijslijst) niet van toepassing bij het plaatsen van een koppelvlak met een capaciteit van 5.000 Mbit/s. De maximale koppelvlakcapaciteit die daarin is beprijsd liep tot 1.000 Mbit/s. Wel is zij bereid te accepteren dat tussen partijen gesproken kan worden van een BBQ-propositie die capaciteit biedt tot maximaal 2.000 Mbit/s.
Het hof volgt de uitleg van [appellant] niet. In rov. 5.6 van het eerste arrest wordt een bandbreedte van 5.000 Mbit/s genoemd maar dat betreft een beschrijving van de vordering van [appellant] . In rov. 5.8 van dat eerste arrest wordt onder meer beoordeeld of uitbreiding van de datacapaciteit op één locatie en/of het plaatsen van een additioneel koppelvlak en/of additionele poortcapaciteit op die locatie onder de tussen partijen geldende afspraken kosteloos is. Vervolgens oordeelt het hof in het eerste arrest dat de met [appellant] in de individuele overeenkomst overeengekomen datacapaciteit uitgangspunt is en dat die door [appellant] kan worden opgedeeld zonder dat extra kosten in rekening gebracht worden door Eurofiber. Het hof overweegt, nog steeds in rov. 5.8, dat voorshands niet duidelijk is dat Eurofiber gehouden is de oorspronkelijk overeengekomen datacapaciteit te verhogen zonder extra kosten en vervolgens:
“Dit betekent dat het onder IV sub a gevorderde zal worden toegewezen met de beperking dat de aanpassing van de datacapaciteit alleen kan plaatsvinden tot de in de individuele overeenkomst overeengekomen maximale bandbreedte. De door partijen gevoerde discussie wat de maximaal te leveren datacapaciteit is behoeft daarmee geen verdere bespreking.”
Uit deze overwegingen blijkt voldoende duidelijk dat de in het eerste arrest op vordering van [appellant] onder rov. 7.4 sub a gegeven voorziening niet inhoudt dat Eurofiber in alle gevallen waarin de BBQ-propositie van toepassing is de bandbreedte – tot een maximum van 5.000 Mbit/s moet verhogen. Dit is slechts anders als in de desbetreffende individuele overeenkomst die (maximale) bandbreedte zou zijn overeengekomen, maar daarvan is geen sprake. Grief IV faalt derhalve. De desbetreffende verbodsvordering (i) is dus terecht toegewezen in het bestreden vonnis.
Point-to-point verbinding
5.7.
De door [appellant] gewenste point-to-point verbinding tussen de [adres 1] en de [adres 2] te [plaats] is inmiddels door Eurofiber aangelegd. [appellant] heeft het verzoek tot het aanleggen van die verbinding voor 1 april 2018, te weten op 18 maart 2018, gedaan. De door Eurofiber gevorderde en in het bestreden vonnis toegewezen voorziening (ii) strekt er toe te voorkomen dat [appellant] tot tenuitvoerlegging van volgens haar ter zake de uitvoering van deze additionele dienst verbeurde dwangsommen overgaat. Volgens [appellant] valt haar verzoek onder de in 7.2 onder c van het dictum van het eerste arrest vermelde verplichting van Eurofiber en daarmee onder de dwangsomveroordeling.
De tegen de toewijzing van de desbetreffende verbodsvordering (ii) gerichte grief VI van [appellant] gaat niet op. Partijen zijn het erover eens dat de point-to-point verbinding een additionele dienst is als bedoeld in 7.2 onder c (en d) van het arrest. Over die additionele dienst is bepaald dat de prijsstelling plaatsvindt op basis van de looptijd van de individuele overeenkomst. Eurofiber heeft gesteld dat zij aan [appellant] op 13 maart 2018 een offerte heeft gezonden voor de aanleg van de point-to-point verbinding. Aan de geboden prijs is de voorwaarde verbonden dat als de CPE (het koppelvlak) op de [adres 2] gedurende de looptijd van 12 maanden vol zou raken dan een aparte offerte zou worden gemaakt voor het bijplaatsen van een extra CPE. Het geoffreerde bedrag was daarom, aldus Eurofiber, € 394 in plaats van € 468. [appellant] tekent het opdrachtformulier en retourneert dit op 23 maart 2018. Hierna maakt [appellant] alsnog bezwaar tegen de gestelde voorwaarde. Zij stemt niet in met de hogere prijs en wenst vast te houden aan het bedrag in de offerte. [appellant] heeft geen nieuwe keuze gemaakt. Deze gang van zaken is door [appellant] niet danwel onvoldoende gemotiveerd betwist zodat moet worden aangenomen dat geen overeenstemming is bereikt over de voorwaarden waaronder de verbinding zou worden aangelegd. Daarmee is onvoldoende komen vast te staan dat Eurofiber ter zake het – volgens [appellant] – te laat aanleggen van de point-to-point verbinding dwangsommen heeft verbeurd. Uit het hiernavolgende (rov. 5.9.) blijkt bovendien dat niet (voldoende) is komen vast te staan dat de in het eerste arrest genoemde termijn van tien dagen betrekking heeft op de daadwerkelijke, feitelijke uitvoering van (mutaties van) overeenkomsten, waaronder aanleg van de point-to-point verbinding.
Grief VI faalt hiermee.
termijn voor aangaan overeenkomst en uitvoering mutatieverzoeken door Eurofiber
5.8.
In het eerste arrest is in rov. 7.5 een dwangsom gesteld op het niet binnen tien werkdagen na betekening van dat arrest nakomen van de onder rov. 7.2-7.4 genoemde verplichtingen van Eurofiber. Het arrest is betekend op 18 april 2018. Na dit arrest is tussen partijen een geschil ontstaan over de vraag wanneer feitelijk uitvoering moet worden gegeven aan de in rov. 7.2-7.4 aan Eurofiber opgelegde verplichtingen. Eurofibers daarop betrekking hebbende verbodsvordering (iii), is door de voorzieningenrechter afgewezen. In incidenteel appel komt Eurofiber hiertegen op (grieven I, II, III, V en VIII). In het principaal hoger beroep komt [appellant] met grief V op tegen de uitleg die de voorzieningenrechter in rov. 4.13 van het bestreden vonnis aan de ‘tien werkdagen termijn’ geeft.
Volgens Eurofiber is zij op grond van het dictum van het eerste arrest enkel gehouden om binnen de genoemde termijn verzoeken tot het aangaan van overeenkomsten in te willigen en instemming te verlenen voor wat betreft individuele mutatieverzoeken. Volgens [appellant] vangt de termijn van tien werkdagen aan op het moment dat [appellant] om een wijziging verzoekt. De nakoming als genoemd in rov. 7.5 van het eerste arrest ziet vervolgens op de algehele afhandeling daarvan. De termijn wordt verlengd met de periode waarin [appellant] het van Eurofiber ontvangen mutatieformulier nog niet ondertekend heeft geretourneerd. Bij een mutatieverzoek dat betrekking heeft op het bijplaatsen van een koppelvlak en/of poortcapaciteit wordt in de betreffende mutatieovereenkomst (het mutatieformulier) een termijn van zes tot acht weken genoemd. De nakoming binnen tien werkdagen ziet op het aangaan van de betreffende mutatieovereenkomst. De termijn van nakoming is in die gevallen tien werkdagen plus acht weken.
5.9.
De door [appellant] ingestelde vorderingen (dagvaarding van 13 december 2017) die leidden tot het eerste arrest betreffen telkens het “aangaan” van een (mutatie)overeenkomst en wel binnen twee of zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis. Partijen hebben in de procedure die heeft geleid tot genoemd arrest niet gedebatteerd over de termijn waarbinnen Eurofiber (wijzigingen van) overeenkomsten moet uitvoeren. Het hof heeft daaraan (dan ook) geen overweging gewijd. Uit de tekst van het dictum van het eerste arrest blijkt dat eveneens, te weten waar in rov. 7.2 ‘het inwilligen’ van gedane verzoek tot het aangaan van een overeenkomst en in rov.7.3 ‘het aanbieden’ van een overeenkomst staat. En ook de in rov. 7.4 vermelde ‘nakoming’ van reeds bestaande overeenkomsten kan, mede in het licht van het debat tussen partijen en de door [appellant] in de eerste kort-geding-zaak geformuleerde vordering, niet worden uitgelegd als het daadwerkelijk, feitelijk uitvoeren van (wijzigingen van) die overeenkomsten. Daarom kan niet geoordeeld worden dat Eurofiber dwangsommen verbeurt als zij niet binnen een termijn van tien werkdagen na ontvangst van een aanbod tot het aangaan van een overeenkomst of een wijziging op een bestaande overeenkomst met [appellant] volledige (feitelijke) uitvoering heeft gegeven aan de daaruit voortvloeiende verbintenissen. Vordering (iii) van Eurofiber is daarmee toewijsbaar. Grief I en de daarop voortbouwende grieven II, III, V en VIII in het incidenteel appel slagen. Grief V in het principaal beroep behoeft daarmee geen behandeling meer.
vordering tot terugbetaling van betaalde dwangsommen ad € 23.000
5.10.
Eurofiber komt in incidenteel hoger beroep (grieven IV, VI, VII) op tegen de afwijzing van haar vordering tot terugbetaling van de volgens [appellant] over de periode van 4 tot 28 mei 2018 op grond van het eerste arrest verbeurde dwangsommen ad € 25.000. Volgens [appellant] zijn deze dwangsommen verbeurd omdat (mutaties) van overeenkomsten genoemd in productie Z8 door Eurofiber te laat zijn uitgevoerd. Eurofiber voert aan dat zij, behoudens twee verbeurde dwangsommen ter zake de locatie Herengracht 168, geen dwangsommen heeft verbeurd. In hoger beroep heeft Eurofiber de vordering tot terugbetaling verminderd tot een bedrag van € 23.000.
5.11.
Kern van dit geschilpunt is de vraag hoe de in rov. 7.5 van het arrest gestelde termijn van tien werkdagen moet worden uitgelegd. Het hof heeft hiervoor reeds overwogen en beslist dat voorshands onvoldoende duidelijk is dat de termijn van tien werkdagen als genoemd in het eerste arrest ziet op daadwerkelijke, feitelijke uitvoering van (mutaties van) overeenkomsten. Dit betekent dat de (resterende) dwangsommen ad totaal € 23.000 niet zijn verbeurd en dat de vordering tot terugbetaling van dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde rente, toewijsbaar is.
5.12.
Uit het voorgaande vloeit voort dat grief VIII in het principaal hoger beroep, die zich richt tegen overwegingen in het bestreden vonnis over het verbeurd zijn van dwangsommen, niet opgaat. Ditzelfde geldt voor grief IX in het principaal beroep, die opkomt tegen de compensatie van de proceskosten in het bestreden vonnis.

6.De slotsom

6.1.
De grieven in het principaal appel slagen niet. De grieven in het incidenteel appel treffen doel. Dit betekent dat het hof de gevorderde voorziening ter zake de uitvoering van verbintenissen die voortvloeien uit het aangaan van een overeenkomst of wijziging van een bestaande overeenkomst met [appellant] (verbodsvordering iii) alsnog zal toewijzen. Het hof zal de vordering van Eurofiber tot terugbetaling van € 23.000 wegens – volgens [appellant] – verbeurde boetes eveneens toewijzen, te vermeerderen met de rente als in eerste aanleg subsidiair gevorderd omdat niet is gesteld of gebleken dat [appellant] ter zake op 31 mei 2018 in verzuim is. Het bestreden vonnis zal omwille van de duidelijkheid worden vernietigd en de beslissingen zullen in hun geheel opnieuw worden weergegeven. De reeds gegeven verboden zijn vermeld in 7.2. en het nieuwe verbod in 7.3. De gevorderde dwangsom wordt enigszins anders geformuleerd en gesteld op € 10.000 per overtreding met een maximum van in totaal € 100.000.
6.2.
Nu Eurofiber in beide instanties (groten)deels gelijk heeft gekregen, zal het hof [appellant] als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Eurofiber zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 90,58
- griffierecht
€ 626,00
- subtotaal verschotten € 716,58
- salaris advocaat € 980,00
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Eurofiber zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 1.978
- salaris advocaat principaal appel € 2.148 (2 punten x appeltarief II)
- salaris advocaat incidenteel appel € 1.074 (1 punt x appeltarief II)
6.3.
De wettelijke rente over de proceskosten wordt eveneens toegewezen als hierna te melden.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
7.1.
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter te Utrecht van 29 augustus 2018 en doet opnieuw recht:
7.2.
verbiedt [appellant] om na betekening van dit arrest executiemaatregelen te nemen uit hoofde van het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 17 april 2018, van welke aard dan ook:
  • indien Eurofiber weigert [appellant] een koppelvlak van 5000 Mbit/s aan te bieden tegen lagere tarieven en/of onder gunstiger voorwaarden dan de tarieven en voorwaarden zoals Eurofiber die in haar standaardprijslijst en in haar standaardvoorwaarden hanteert ten tijde van de daartoe strekkende uitvraag door [appellant] ,
  • indien deze maatregelen betrekking hebben op de point-to-point-verbinding tussen de [adres 1] en de [adres 2] te [plaats] , tot het aanleggen waarvan Eurofiber zich heeft verbonden op basis van het Eurofiber Opdrachtformulier voor Ethernet met projectnummer 319103;
7.3.
verbiedt [appellant] om na betekening van dit arrest executiemaatregelen te nemen uit hoofde van het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 17 april 2018, van welke aard dan ook:
- indien Eurofiber niet binnen een termijn van tien werkdagen na ontvangst van een aanbod tot het aangaan van een overeenkomst of een wijziging op een bestaande overeenkomst met [appellant] (in geval van opvolgende aanvaarding daarvan) volledige (feitelijke) uitvoering heeft gegeven aan de daaruit voortvloeiende verbintenissen;
7.4.
bepaalt dat [appellant] indien zij één van deze verboden (7.2. en 7.3.) overtreedt na betekening van dit arrest een dwangsom van € 10.000 verbeurt per overtreding tot een maximum van € 100.000;
7.5.
veroordeelt [appellant] om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan Eurofiber binnen veertien werkdagen na betekening van dit arrest te betalen een bedrag van € 23.000, en – voor het geval voldoening binnen genoemde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf genoemde termijn voor voldoening;
7.6.
veroordeelt [appellant] in de kosten in beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Eurofiber wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 716,58 voor verschotten en op € 980 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het principaal hoger beroep vastgesteld op € 1.978 voor verschotten en op € 2.148 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en voor wat betreft het incidenteel hoger beroep vastgesteld op € 1.074 te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen genoemde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf genoemde termijn voor voldoening;
7.7.
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
7.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, B.J. Engberts en J. Beuving en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 december 2018.