Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
€ 25,- per uur op een door [appellant] aangenomen project te Eemshaven.
“Wij verzoeken u het totaalbedrag binnen 30 dagenover te maken op bankrekeningnummer [00000] o.v.v. klant- en factuurnummer.”
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
€ 6.141,66 aan hoofdsom, wettelijke handelsrente en vergoeding van buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom van € 3.987,50 vanaf 15 februari 2016, onder veroordeling van [appellant] in de proceskosten, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente over de totale proceskostenveroordeling.
4.De beoordeling van de grieven en de vordering
2 grievenopgekomen tegen het oordeel van de kantonrechter.
Grief 1is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] het (geleende) gereedschap zou hebben teruggegeven.
Grief 2is een veeggrief.
“Moet ik kijken waar dat ligt”en later in het gesprek
“Wat van jou is kun je terugkrijgen”. Hieruit volgt, aldus [appellant] , dat [geïntimeerde] wel degelijk eigendommen van [appellant] onder zich heeft, zodat aannemelijk is dat de stellingen van [appellant] ten aanzien van de betalingsafspraak en de uitvoering daarvan op waarheid berusten.