ECLI:NL:GHARL:2018:107

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 januari 2018
Publicatiedatum
4 januari 2018
Zaaknummer
16/00340, 16/00341, 16/00892 t/m 16/00894 en 16/01115
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over aanslagen watersysteemheffing en WOZ-waarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslagen watersysteemheffing die zijn opgelegd aan [X] B.V. door de heffingsambtenaar GBLT. De zaak betreft meerdere aanslagen voor de jaren 2012 tot en met 2015, waarbij belanghebbende bezwaar heeft gemaakt tegen de hoogte van de WOZ-waarden van de onroerende zaken gelegen aan [a-straat] 2 en [b-straat] 22B te [Z]. De heffingsambtenaar had de aanslagen opgelegd op basis van de WOZ-waarden, die door de gemeente waren vastgesteld, maar deze waarden waren nog niet onherroepelijk. Belanghebbende stelde dat de aanslagen prematuur waren en dat de heffingsambtenaar niet bevoegd was om aanslagen op te leggen terwijl de WOZ-waarden nog niet definitief waren vastgesteld. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar bevoegd was om de aanslagen op te leggen en dat de uitspraken van de rechtbank Overijssel, die de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaarde, in stand blijven, behalve voor de aanslagen van 2012 en 2013, die zijn verminderd naar een heffingsgrondslag van € 500.000. Het Hof heeft ook geoordeeld dat belanghebbende geen recht had op vergoeding van invorderingsrente, omdat er geen verzoek om uitstel van betaling was gedaan. De proceskosten zijn toegewezen aan belanghebbende voor het beroep en het hoger beroep, met een totale vergoeding van € 501.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 16/00340 en 16/00341, 16/00892 tot en met 16/00894 en 16/01115
uitspraakdatum: 3 januari 2018
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraken van de rechtbank Overijssel van 9 februari 2016, nummers AWB 15/1620 en 15/1621, van 10 juni 2016, nummers AWB 16/255, 16/256 en 16/257, en van 19 juli 2016, nummer AWB 16/882, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
GBLT(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

Uitspraken van 9 februari 2016
1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 augustus 2014 aan belanghebbende aanslagen watersysteemheffing opgelegd voor de onroerende zaken [a-straat] 2 en [b-straat] 22B te [Z] voor het jaar 2012. De heffingsgrondslag voor [a-straat] 2 is € 1.041.000 en die voor [b-straat] 22B € 69.000.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 augustus 2014 aan belanghebbende aanslagen watersysteemheffing opgelegd voor de onroerende zaken [a-straat] 2 en [b-straat] 22B te [Z] voor het jaar 2013. De heffingsgrondslag voor [a-straat] 2 is € 776.000 en die voor [b-straat] 22B € 65.000.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 22 juni 2015 voor het jaar 2012 verwezen naar de ambtshalve vermindering van 11 februari 2015 van de onder 1.1 bedoelde aanslag voor de onroerende zaak [a-straat] 2 met € 31,22 en de verzoeken om toekenning van een dwangsom en een proceskostenvergoeding afgewezen.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 22 juni 2015 voor het jaar 2013 de onder 1.2 bedoelde aanslag watersysteemheffing voor de onroerende zaak [a-straat] 2 te [Z] verminderd met € 4,60 en die voor de onroerende zaak [b-straat] 22B verminderd met € 0,54. Voorts heeft de heffingsambtenaar het verzoek om toekenning van een dwangsom afgewezen en een proceskostenvergoeding toegekend van € 61. De heffingsambtenaar heeft de wegingsfactor 0,25 (zeer licht) toegepast.
1.5.
Belanghebbende is in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Uitspraken van 10 juni 2016
1.6.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 30 april 2015 aan belanghebbende aanslagen watersysteemheffing opgelegd voor de onroerende zaken [b-straat] 22A, 24D en 24 te [Z] voor het jaar 2015. De heffingsgrondslag voor [b-straat] 22A is € 429.000, die voor [b-straat] 24D € 5.000 en die voor [b-straat] 24 € 854.000.
1.7.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 juli 2015 aan belanghebbende aanslagen watersysteemheffing opgelegd voor de onroerende zaken [b-straat] 22B en [a-straat] 2, 4A, 4 en 6 te [Z] voor het jaar 2015. De heffingsgrondslag voor [b-straat] 22B is € 59.000, die voor [a-straat] 2 € 698.000, die voor [a-straat] 4A € 74.000, die voor [a-straat] 4 € 190.000 en die voor [a-straat] 6 € 136.000.
1.8.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 juli 2015 aan belanghebbende een aanslag watersysteemheffing opgelegd voor de onroerende zaak [a-straat] 2 te [Z] voor het jaar 2014. De heffingsgrondslag is € 720.000.
1.9.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de onder 1.6 tot en met 1.8 bedoelde aanslagen.
1.10.
Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij brieven van 21 januari 2016 (de onder 1.6 bedoelde aanslagen), 15 januari 2016 (de onder 1.7 bedoelde aanslagen) en 15 januari 2016 (de onder 1.8 bedoelde aanslag) in gebreke gesteld.
1.11.
Belanghebbende is in beroep gekomen bij de Rechtbank. Het beroepschrift tegen de onder 1.6 en 1.7 bedoelde aanslagen heeft de dagtekening 21 januari 2016 (ontvangen bij de Rechtbank op 21 januari 2016) en het beroepschrift tegen de onder 1.8 bedoelde aanslag heeft de dagtekening 18 januari 2016 (ontvangen bij de Rechtbank op 19 januari 2016). De Rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Uitspraak van 19 juli 2016
1.12.
Op verzoek van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij besluit van 22 juni 2015 voor het jaar 2012 aan belanghebbende voor de onroerende zaken [a-straat] 4 en [a-straat] 6 te [Z] opgelegde aanslagen watersysteemheffing verminderd met in totaal € 32,69.
1.13.
De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 16 februari 2016 de bezwaren ongegrond verklaard.
1.14.
Belanghebbende is hiertegen in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Hoger beroep
1.15.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.16.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 24 september 2014 bezwaar gemaakt tegen de onder 1.1 bedoelde aanslagen. Belanghebbende heeft in het bezwaarschrift niet verzocht om uitstel van betaling. Het bezwaarschrift luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Namens cliënt maak ik bezwaar tegen deze aanslag omdat de heffingsmaatstaf van het pand [b-straat] 24 hoger is dan de gemeente met haar verminderingsnota van 13 maart 2014 heeft vastgesteld.
Het op verkeerde gegevens vaststellen van uw aanslag is een ambtelijk verzuim. Voor de in deze gemaakte en nog te maken kosten inclusief rente stel ik u dan ook aansprakelijk.
In uw uitspraak op het bezwaar vraag ik u ook op dit punt uitspraak te doen.”
2.2.
Belanghebbende heeft op 24 september 2014 bezwaar gemaakt tegen de onder 1.2 bedoelde aanslagen. Belanghebbende heeft in het bezwaarschrift niet verzocht om uitstel van betaling. Het bezwaarschrift luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Namens cliënt maak ik bezwaar tegen deze aanslag omdat:
1e de heffingsmaatstaf van het pand [a-straat] 2 nog niet definitief is vastgesteld;
2e de heffingsmaatstaf van het pand [b-straat] 22b hoger is dan de gemeente met haar beschikking nr. [00000] heeft vastgesteld.
Het op verkeerde gegevens vaststellen van uw aanslag is een ambtelijk verzuim. Voor de in deze gemaakte en nog te maken kosten inclusief rente stel ik u dan ook aansprakelijk.
In uw uitspraak op het bezwaar vraag ik u ook op dit punt uitspraak te doen.”
2.3.
Belanghebbende heeft bij brief van 24 september 2014 bezwaar gemaakt tegen de onder 1.12 bedoelde aanslagen en verzocht deze te verminderen conform een verminderingsnota van de gemeente [Z] van 14 maart 2014.
2.4.
Op 11 februari 2015 heeft de heffingsambtenaar belanghebbende medegedeeld dat de heffingsgrondslag voor de watersysteemheffing voor de onroerende zaak [a-straat] 2 voor het jaar 2012 is verminderd van € 1.041.000 tot € 808.000. De aanslag is dienovereenkomstig verminderd met € 31,22.
2.5.
De heffingsambtenaar heeft op 10 juni 2015 een ingebrekestelling ontvangen met de dagtekening 8 juni 2015. Een kopie van de onder 2.1 tot en met 2.3 bedoelde geschriften is bijgesloten. De tekst van de brief luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Telefonisch bent u op het door u opgegeven nr. niet bereikbaar en daarom vraag ik met deze brief mij te informeren over de voortgang van mijn bezwaren die ik op 30 april 2015 respectievelijk 24 september vorig jaar aan u heb verzonden.
Kopieën daarvan gaan hierbij.
Omdat de voor de afwikkeling van de in 2014 ingediende bezwaren inmiddels is verstreken vraag ik u en zo nodig sommeer ik u binnen 14 dagen na heden mij de voor beroep vatbare uitspraken op elk van die bezwaren te zenden. Zo niet, dan behoud ik mij nadrukkelijk het recht voor deze kwestie ter beslissing aan de rechtbank voor te leggen.”
2.6.
In de bij de uitspraak op bezwaar van 22 juni 2015 (zie 1.4) horende bijlage is voor de onroerende zaak [a-straat] 2 te [Z] een nieuwe WOZ-waarde opgenomen van € 750.000 en voor de onroerende zaak [b-straat] 22B te [Z] een nieuwe WOZ-waarde van € 62.000.
2.7.
In de bij het besluit van 22 juni 2015 (zie 1.12) horende bijlage is voor de onroerende zaak [a-straat] 4 te [Z] een nieuwe WOZ-waarde opgenomen van € 217.000 en voor de onroerende zaak [a-straat] 6 te [Z] een nieuwe WOZ-waarde van € 155.000.
2.8.
[A] heeft op 3 december 2015 namens de gemeente [Z] desgevraagd een e-mail gezonden naar de heffingsambtenaar, waarin onder meer staat dat voor het jaar 2015 een bezwaar loopt tegen de WOZ-waarden van de onroerende zaken [a-straat] 2, [b-straat] 22A en 24D en voor het jaar 2014 tegen de WOZ-waarde van de onroerende zaak [a-straat] 2.
2.9.
De heffingsambtenaar heeft bij brief van 12 december 2015 het volgende medegedeeld:
“(…) Onderwerp (…)
(…) Uitstel Uitspraak (…)
bezwaarschrift
(…)
Binnen de voorgeschreven termijn heb ik van u een bezwaarschrift ontvangen tegen de aanslag 2014 met aanslagnummer [00001] en 2015 met aanslagnummer [00002] .
Besluit en beoordeling
Water Systeem Heffing Eigenaren - [a-straat] 2 [Z]
Ik verklaar uw bezwaarschrift Water Systeem Heffing Eigenaren ongegrond op basis van onderstaande beoordeling. De aanslag blijft gehandhaafd.
De door de gemeente vastgestelde WOZ-waarde geldt als grondslag voor de watersysteemheffing gebouwd. GBLT is verplicht bij het opleggen van de aanslag watersysteemheffing aan te sluiten bij de waarde zoals deze door de gemeente is vastgesteld. Onderzoek bij de gemeente heeft uitgewezen dat de WOZ-waarde vermeld op de aanslag nog steeds correct is. Zij hebben uw bezwaar nog niet afgehandeld.
Ook per mail heeft u mij in kennis gesteld dat u ook nog geen beschikking van hen hebt ontvangen.
Als de gemeente [Z] ons de eventuele nieuwe waarde aanlevert volgt automatisch een vermindering nadat de WOZ waarde onherroepelijk is vastgesteld.
Ik zal dit bezwaar aanhouden totdat bij de gemeente een beslissing is genomen. Ik ga er vanuit dat deze beslissing uw goedkeuring kan wegdragen.”
2.10.
Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij brieven van 15 januari 2016 (ontvangen door de heffingsambtenaar op 19 januari 2016) en 21 januari 2016 (ontvangen door de heffingsambtenaar op 21 januari 2016) in gebreke gesteld.
2.11.
Bij besluit van 1 juli 2016 is de aanslag watersysteemheffing voor de onroerende zaak [a-straat] 2 te [Z] voor het jaar 2012 verminderd met € 7,77.
2.12.
Ter zitting van het Hof is komen vast te staan dat de volgende WOZ-waarden inmiddels onherroepelijk vaststaan:
Onroerende zaak
Jaar
Beschikking
Onherroepelijk
[a-straat] 2
2012
1.041.000
500
[a-straat] 2
2013
776
500
[a-straat] 2
2014
720
500
[a-straat] 2
2015
698
500
[a-straat] 6
2012
190
155
[a-straat] 4
2012
426
217
De WOZ-waarden van de onroerende zaak [a-straat] 2 te [Z] voor de jaren 2012 tot en met 2015 zijn eind 2016 vastgesteld op basis van een compromis tussen de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] en belanghebbende.
2.13.
Belanghebbende heeft een print van de website van GBLT ingebracht, waarop de volgende tekst staat:

Bezwaar tegen WOZ-waarde
Wanneer u het niet eens bent met de hoogte van de door de gemeente vastgestelde waarde (WOZ-waarde) van uw eigendom, dan kunt u een bezwaarschrift indienen bij de gemeente. De gemeente houdt GBLT op de hoogte van het verloop van de bezwaarprocedure. Als dit leidt tot een vermindering, dan ontvangt u hierover schriftelijk bericht. Bij een vermindering van de waarde zal GBLT het eventueel teveel betaalde bedrag aan u terugbetalen inclusief rente. Ondanks de bezwaarprocedure blijft de vervaldatum voor betaling van de aanslag gehandhaafd.”
2.14.
Op de website van GBLT staat onder meer het volgende:
“Invorderingsrente wordt alleen vergoed:
• Wanneer GBLT meer dan 6 weken te laat is met het terugbetalen van de vermindering (uiteraard alleen wanneer de aanslag al volledig is voldaan).
• Wanneer u in uw bezwaarschrift heeft verzocht om uitstel van betaling, deze niet heeft gekregen en de aanslag wordt alsnog verminderd.”

3.Geschil

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
Is de heffingsambtenaar bevoegd aanslagen watersysteemheffing op te leggen naar de voor de desbetreffende onroerende zaak vastgestelde WOZ-waarde, terwijl deze WOZ-waarde nog niet onherroepelijk vaststaan, dan wel is de heffingsambtenaar bevoegd de uitspraken op bezwaar te doen die in de loop van de onderhavige procedures zijn gedaan;
Is het onder 2.3 bedoelde verzoek terecht aangemerkt als een verzoekschrift en niet als een bezwaarschrift tegen het niet tijdig beslissen;
Is de heffingsambtenaar gehouden rente te vergoeden over de terugbetaalde bedragen aan watersysteemheffing;
Is een dwangsom dan wel zijn dwangsommen verbeurd;
Heeft belanghebbende recht op een proceskostenvergoeding bij wijze van schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen van de heffingsambtenaar.

4.Beoordeling van het geschil

Formele bepalingen
4.1.
Hoewel de gemachtigde van belanghebbende ter zitting van het Hof desgevraagd heeft verklaard niet langer te bestrijden dat de heffingsambtenaar aanslagen watersysteemheffing mag opleggen terwijl de heffingsgrondslag (de WOZ-waarde) nog niet onherroepelijk is, zal het Hof eerst het wettelijk kader uiteenzetten.
4.2.
Aan hoofdstuk XVII van de Waterschapswet (hierna: Wschw) ontleent een waterschap de bevoegdheid een watersysteemheffing te heffen in overeenstemming met de aldaar neergelegde bepalingen. Uit artikel 117, eerste lid, onderdeel d, van de Wschw jo. artikel 121, eerste lid, onderdeel d, van de Wschw volgt dat de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarde de grondslag is voor de watersysteemheffing ter zake van het krachtens eigendom, bezit of beperkt recht genot hebben van gebouwde onroerende zaken. Op de voet van artikel 125 van de Wschw kunnen waterschapsbelastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze, maar niet bij wege van afdracht op aangifte. Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft ervoor gekozen de watersysteemheffing bij wege van aanslag te heffen.
4.3.
Artikel 123, tweede lid, Wschw bepaalt dat de heffing van waterschapsbelastingen geschiedt met toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Uit artikel 11, derde lid, van de AWR volgt dat de bevoegdheid tot het vaststellen van een aanslag vervalt door verloop van drie jaren nadat de belastingschuld is ontstaan.
4.4.
Artikel 18a AWR luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1 Indien een op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken gegeven beschikking tot vaststelling van de waarde, welke ingevolge een wettelijk voorschrift ten grondslag heeft gelegen aan de heffing van belasting, is herzien met als gevolg dat:
a. een aanslag of navorderingsaanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, dan wel dat een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, dan kan de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen;
b. een aanslag of navorderingsaanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld, dan wel dat een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf ten onrechte niet of tot een te laag bedrag is verleend, dan vernietigt de inspecteur de ten onrechte vastgestelde aanslag of navorderingsaanslag dan wel vermindert hij de aanslag of navorderingsaanslag, onderscheidenlijk verleent hij alsnog de in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf.
2 Het vaststellen van de navorderingsaanslag, onderscheidenlijk het nemen van de beschikking tot vernietiging, vermindering, ontheffing of teruggaaf op de voet van het eerste lid geschiedt binnen acht weken na het tijdstip waarop de beschikking of uitspraak strekkende tot de herziene vaststelling van de waarde onherroepelijk is geworden. Eerstbedoelde beschikking is voor bezwaar vatbaar.”
4.5.
Uit de Wschw noch de AWR kan, zoals de gemachtigde van belanghebbende ter zitting van het Hof heeft erkend, worden afgeleid dat een waterschap niet bevoegd zou zijn de aanslag watersysteemheffing op te leggen naar de door de gemeente voor dat belastingjaar vastgestelde WOZ-waarde. Het tegendeel kan worden afgeleid uit artikel 18a AWR. De wetgever heeft kennelijk rekening gehouden met de mogelijkheid dat de door de gemeente vastgestelde WOZ-waarde wordt verminderd en heeft een voorziening getroffen om te waarborgen dat deze vermindering doorwerkt naar alle belastingaanslagen waarvoor de WOZ-waarde al dan niet gedeeltelijk als grondslag dient.
4.6.
Uit artikel 18a, tweede lid, AWR leidt het Hof af dat een voor bezwaar vatbare beschikking eerst dient te worden afgegeven binnen acht weken na het tijdstip waarop de beschikking of uitspraak strekkende tot de herziene vaststelling van de waarde onherroepelijk is geworden. Voor de procedure die onder nummer 16/01115 bij het Hof is geregistreerd, geldt dat de heffingsambtenaar op 22 juni 2015 een beschikking heeft genomen op de voet van artikel 18a AWR. In deze beschikking zijn de juiste, onherroepelijk geworden WOZ-waarden opgenomen (zie 2.7 in combinatie met 2.12). De heffingsambtenaar heeft ter zitting van het Hof verklaard dat een voor bezwaar vatbare beschikking is genomen en geen uitspraak op bezwaar is gedaan, aangezien belanghebbende buiten de wettelijke termijn van zes weken het verzoek- c.q. bezwaarschrift tegen de aanslagen had ingediend. Het Hof stelt vast dat belanghebbende geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank van 9 februari 2016, nummer AWB 15/1619. In deze uitspraak heeft de Rechtbank geoordeeld dat het geschrift dat belanghebbende tegen het geschrift van 22 juni 2015 had ingediend, geen beroepschrift was maar een bezwaarschrift. Dit oordeel van de Rechtbank staat onherroepelijk vast. De brief van 22 juni 2015 is dientengevolge een besluit in primo, en geen uitspraak op bezwaar. Het besluit in primo van de heffingsambtenaar is inhoudelijk juist, aangezien de juiste, inmiddels onherroepelijk geworden WOZ-waarden zijn gebruikt als heffingsgrondslag voor de watersysteemheffing. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar op goede gronden ongegrond verklaard en de Rechtbank heeft het tegen deze uitspraak op bezwaar gerichte beroep op goede gronden ongegrond verklaard.
4.7.
Ingeval belanghebbende zich op het standpunt stelt dat wel hoger beroep is ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank van 9 februari 2016 met nummer AWB 15/1619, overweegt het Hof het volgende. Het Hof heeft per fax op 21 maart 2016 een hogerberoepschrift ontvangen met dagtekening 18 maart 2016, waarin expliciet hoger beroep wordt ingesteld tegen de uitspraken van de Rechtbank met de nummers AWB 15/1620 en 15/1621. Bij het hogerberoepschrift waren drie uitspraken van de Rechtbank van 9 februari 2016 gevoegd, met de nummers AWB 15/1619, 15/1620 en 15/1621. Op 24 maart 2016 heeft de griffier van het Hof telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde van belanghebbende, die desgevraagd heeft aangegeven dat (nog) geen hoger beroep is ingesteld tegen de uitspraak met nummer AWB 15/1619 en dat deze als bijlage bij de twee hoger beroepen is gevoegd. De griffier heeft van het gesprek een telefoonnotitie gemaakt die in het dossier is gevoegd. Bij fax van 11 augustus 2016 heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank van 19 juli 2016 met nummer AWB 16/882. De opmerking in deze fax dat op 21 maart 2016 hoger beroep zou zijn ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank van 9 februari 2016 met nummer AWB 15/1619 is dus niet juist. Belanghebbende heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de laatstgenoemde uitspraak. Zoals onder 4.6 overwogen staat deze uitspraak onherroepelijk vast en komt het Hof niet toe aan de tweede vraag die onder het kopje ‘Geschil’ is geformuleerd. Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank van 19 juli 2016 bevestigen.
4.8.
Artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt, voor zover hier van belang, dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, eerst kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
4.9.
Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij brieven van 21 januari 2016 (voor het niet tijdig doen van uitspraak op de bezwaren gericht tegen de onder 1.6 bedoelde aanslagen), 15 januari 2016 (voor het niet tijdig doen van uitspraak op de bezwaren gericht tegen de onder 1.7 bedoelde aanslagen) en 15 januari 2016 (voor het niet tijdig doen van uitspraak op de bezwaren gericht tegen de onder 1.8 bedoelde aanslag) in gebreke gesteld. Belanghebbende heeft op 21 januari 2016 c.q. 18 januari 2016 beroep ingesteld bij de Rechtbank.
4.10.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende de beroepen te vroeg heeft ingediend en dat de beroepen daarom niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Het Hof neemt dit oordeel en de overwegingen daartoe over en maakt deze tot de zijne. Anders dan belanghebbende bepleit, kan de inhoud van de brief van 12 december 2015 (zie 2.9) niet worden beschouwd als in één geschrift vervatte uitspraken op de bezwaren tegen de aanslagen watersysteemheffing voor de onroerende zaak [a-straat] 2 te [Z] voor de jaren 2014 en 2015. Hoewel in deze brief een voorschot wordt genomen op het dictum (ongegrond), is als onderwerp vermeld dat het uitstel van de uitspraak op bezwaar betreft en is ondubbelzinnig opgenomen dat het bezwaar wordt aangehouden tot de gemeente heeft beslist op het bezwaar tegen de WOZ-waarden van de onroerende zaak. Onder al deze omstandigheden kon belanghebbende niet menen dat de heffingsambtenaar met deze brief heeft bedoeld uitspraak te doen op twee van de aanhangige bezwaarschriften. Ook het versturen van ingebrekestellingen een maand later verdraagt zich niet met deze opvatting. De Rechtbank heeft ten aanzien van de beroepen die bij het Hof onder de nummers 16/00892 tot en met 16/00894 zijn geregistreerd een juiste beslissing genomen. Het Hof zal de uitspraken van de Rechtbank van 10 juni 2016 bevestigen.
4.11.
Ter zitting van het Hof is komen vast te staan dat de WOZ-waarden van de onroerende zaak [a-straat] 2 te [Z] voor de jaren 2012 en 2013 eind 2016 als gevolg van een compromis tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] zijn verminderd naar € 500.000. De heffingsambtenaar heeft nagelaten de desbetreffende aanslagen te verminderen. Het Hof zal dit alsnog doen. Dat belanghebbende op onjuiste gronden bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag voor het jaar 2012, maakt dit niet anders. Het bezwaarschrift is tijdig ingediend tegen de in het aanslagbiljet vermelde aanslagen, waaronder die voor de onroerende zaak [a-straat] 2. Uit het bezwaarschrift kan niet worden afgeleid dat het niet tegen deze aanslag is gericht. Dit betekent dat het Hof toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van beide aanslagen ( [a-straat] 2 te [Z] voor de jaren 2012 en 2013). Het Hof zal de uitspraken op bezwaar van 22 juni 2015 vernietigen en de aanslagen voor de onroerende zaak [a-straat] 2 te [Z] voor de jaren 2012 en 2013 dienovereenkomstig verminderen. Aangezien de uitspraken op bezwaar al op deze grond dienen te worden vernietigd, komt het Hof niet toe aan de overige grieven die belanghebbende hiertegen heeft aangevoerd. Het Hof zal de uitspraken van de Rechtbank van 9 februari 2016 met de nummers AWB 15/1620 en 15/1621 vernietigen. Het hoger beroep is in zoverre gegrond.
Rentevergoeding
4.12.
Artikel 28b Invorderingswet 1990 (hierna: IW) bepaalt dat aan de belastingschuldige invorderingsrente wordt vergoed indien een belastingaanslag wordt verminderd of herzien tot een lager bedrag dan inmiddels op die aanslag is betaald en eerder een verzoek om uitstel van betaling is gedaan voor het bestreden bedrag van die aanslag en dat verzoek bij beschikking is afgewezen.
4.13.
Belanghebbende heeft in de bezwaarschriften niet verzocht om uitstel van betaling (zie 2.1 en 2.2), hetgeen betekent dat niet aan de voorwaarden van artikel 28b IW is voldaan. Belanghebbende kan aan de IW dus geen recht op rentevergoeding ontlenen.
4.14.
Belanghebbende beroept zich voorts op de onder 2.13 bedoelde schermprint. Het beleid van GBLT houdt in dat invorderingsrente ook wordt vergoed zonder dat om uitstel van betaling is verzocht. Er wordt zelfs herinnerd aan de vervaltermijn van de aanslag, aldus belanghebbende. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de tekst waarop belanghebbende zich beroept, onjuist is. Deze is inmiddels van de website verwijderd. Tegelijkertijd heeft een andere, juiste, tekst op de website gestaan. Van gewekt vertrouwen is geen sprake.
4.15.
Het Hof is van oordeel dat de tekst waarop belanghebbende zich beroept, gelet op het algemene karakter, dient te worden beschouwd als voorlichting aan het publiek. Wanneer het, zoals in dit geval, gaat om de vraag of een in rechte te beschermen vertrouwen kan worden ontleend aan door de bevoegde instantie verstrekte inlichtingen, dient van het beginsel dat de wet moet worden toegepast slechts dan te worden afgeweken indien de belastingplichtige de onjuistheid van de inlichting niet had behoeven te beseffen en tevens wordt geconfronteerd met het feit dat hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting heeft te betalen maar daarenboven schade lijdt doordat hij, afgaande op de onjuiste voorlichting, enige handeling heeft verricht of nagelaten (vgl. HR 3 januari 1990, nr. 26.325, ECLI:NL:HR:1990:ZC4191, BNB 1990/148).
4.16.
Belanghebbende heeft desgevraagd niet duidelijk kunnen maken dat zij schade heeft geleden omdat zij als gevolg van de tekst op de website iets heeft gedaan of nagelaten, waardoor zij schade lijdt. Het Hof beschouwt de gederfde rente niet als dergelijke schade, aangezien de voorlichting waarop belanghebbende zich beroept, specifiek over rente gaat en over de uitleg van de wettelijke bepalingen die de invorderingsrente betreffen. Enige andere schade is gesteld noch gebleken.
Dwangsom
4.17.
Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is. Ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. In artikel 4:17, derde lid, van de Awb is bepaald dat om aanspraak te kunnen maken op een dwangsom, de aanvrager het bestuursorgaan schriftelijk in gebreke moet stellen. Van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb is sprake als duidelijk is dat belanghebbende het bestuursorgaan maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Daarvan is sprake indien voldoende duidelijk is op welke aanvraag het geschrift betrekking heeft, dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en dat belanghebbende erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen (vgl. HR 10 juni 2016, nr. 15/00425, ECLI:NL:HR:2016:1121).
4.18.
De heffingsambtenaar heeft de ingebrekestelling in de zaken die onder de nummers 16/00340 en 16/00341 bij het Hof zijn geregistreerd op 10 juni 2015 ontvangen. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 22 juni 2015 in beide zaken uitspraak op bezwaar gedaan, dus binnen twee weken nadat hij de ingebrekestelling heeft ontvangen. Dat belanghebbende de uitspraken eerst op 27 juni 2015 heeft ontvangen, is niet van belang. De doelstelling van de dwangsomregeling is het bestuursorgaan een prikkel te geven om tijdig uitspraak op bezwaar te doen. Met het doen van de uitspraken is aan deze doelstelling voldaan. De heffingsambtenaar heeft in deze zaken geen dwangsom verbeurd.
Proceskostenvergoeding
4.19.
Tot slot verzoekt belanghebbende om proceskostenvergoeding voor de bezwaar- en de beroepsfase. Artikel 7:15, tweede lid, van de Awb bepaalt dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Aangezien de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] verantwoordelijkheid is voor het vaststellen van de WOZ-waarde van de onroerende zaak [a-straat] 2 te [Z] en voor de behandeling van het eventuele bezwaar en (hoger) beroep hiertegen, en de heffingsambtenaar van GBLT hiervan afhankelijk is, is in beginsel geen sprake van een aan laatstgenoemde heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid indien een aanslag watersysteemheffing is verminderd uitsluitend omdat de WOZ-waarde is verminderd. Belanghebbende heeft in beginsel geen recht op vergoeding van proceskosten voor de bezwaarfase. Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die maken dat wel sprake is van een onrechtmatigheid aan de zijde van de heffingsambtenaar van GBLT. Een eventueel nalaten of falen van de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] levert geen dergelijke onrechtmatigheid op.
4.20.
Het Hof zal belanghebbende een proceskostenvergoeding toekennen voor het beroep en het hoger beroep in de samenhangende zaken die bij het Hof zijn geregistreerd onder nummers 16/00340 en 16/00341. Het Hof zal hierbij de wegingsfactor 0,25 (zeer licht) hanteren voor het gewicht van de zaak. In beide zaken is de uitkomst afhankelijk van een procedure die inhoudelijk wordt gevoerd tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] . In de onderhavige zaken zijn de te beantwoorden vraag en de door de gemachtigde te verrichten werkzaamheden juridisch eenvoudig van aard. Dat de gemachtigde van belanghebbende de procedures ingewikkeld maakt of als ingewikkeld ervaart, maakt dit niet anders.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond voor zover het de uitspraken van de Rechtbank van 9 februari 2016 betreft en ongegrond voor zover het de uitspraken van de Rechtbank van 10 juni 2016 en 19 juli 2016 betreft.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, bepaalt het Hof dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep in de zaken bij de Rechtbank AWB 15/1620 en 15/1621 en het hoger beroep in de zaken bij het Hof 16/00340 en 16/00341vergoedt.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 250,50 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 0,25  € 501 (bedrag 2018)) en € 250,50 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 0,25  € 501 (bedrag 2018)), ofwel in totaal op € 501.

6.Beslissing

Het Hof:
– bevestigt de uitspraken van de Rechtbank van 10 juni 2016 en 19 juli 2016 met de nummers AWB 16/255, 16/256, 16/257 en 16/882,
– vernietigt de uitspraken van de Rechtbank van 9 februari 2016 met de nummers AWB 15/1620 en 15/1621,
– verklaart de bij de Rechtbank ingestelde beroepen met de nummers AWB 15/1620 en 15/1621 gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de heffingsambtenaar van 22 juni 2015,
– vermindert de aanslag watersysteemheffing voor de onroerende zaak [a-straat] 2 te [Z] voor het jaar 2012 naar een naar een heffingsgrondslag van € 500.000,
– vermindert de aanslag watersysteemheffing voor de onroerende zaak [a-straat] 2 te [Z] voor het jaar 2013 naar een naar een heffingsgrondslag van € 500.000,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 501,
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 45 (nummers AWB 15/1620 en 15/1621) in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 503 (nummers 16/00340 en 16/00341) in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. J.A. Monsma, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is op 3 januari 2018 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 4 januari 2018
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.