ECLI:NL:GHARL:2018:10427

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 november 2018
Publicatiedatum
3 december 2018
Zaaknummer
200.243.627/01 en 200.243.627/02 en 200.243.627/03
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake hoofdverblijfplaats van een minderjarige in een echtscheidingsprocedure met schorsingsverzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 november 2018 een tussenbeschikking gegeven in een hoger beroep betreffende de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, geboren in 2014. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft een schorsingsverzoek ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder was vastgesteld. De advocaat van de moeder, mr. M.B. Chylinska, was niet aanwezig tijdens de mondelinge behandeling op 15 november 2018, wat het hof ertoe heeft aangezet om de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak aan te houden. Het hof heeft de raad voor de kinderbescherming verzocht om aanvullend onderzoek te doen naar de hoofdverblijfplaats van de minderjarige.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds het uiteengaan van de ouders in oktober 2016 bij de vader verblijft en dat er een wekelijkse zorgregeling met de moeder is afgesproken. De moeder heeft aangegeven dat deze regeling goed verloopt en dat zij instemt met het behoud van de huidige situatie totdat er een definitieve uitspraak in de hoofdzaak is gedaan. Het hof heeft in zijn overwegingen het belang van de minderjarige vooropgesteld en besloten dat het in zijn belang is om de huidige verblijfssituatie te handhaven totdat er een definitieve beslissing is genomen.

In de zaak met zaaknummer 200.243.627/03 heeft het hof de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om een voorlopige voorziening. De beslissing van het hof houdt in dat de mondelinge behandeling op 17 december 2018 zal worden voortgezet, waarbij de vader, de moeder, de gecertificeerde instelling en de raad worden opgeroepen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.243.627/01, 200.243.627/02 en 200.243.627/03
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/431286 / FL RK 17-111)
beschikking van 29 november 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E. Uijt de boogaardt te Lelystad,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.B. Chylinska te Haarlem.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
kantoorhoudende te Almere,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 24 juli 2017 en 26 juni 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 2 augustus 2018;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Uijt de boogaardt van 22 augustus 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Uijt de boogaardt van 6 september 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Uijt de boogaardt van 7 september 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Uijt de boogaardt van 11 september 2018 met productie(s).
2.2
Op 10 september 2018 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in de zaken 200.243.627/02 en 200.243.627/03.
Bij beschikking van 25 september 2018 heeft het hof deze zaken aangehouden en de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) verzocht een aanvullend onderzoek in te stellen naar de vraag welke hoofdverblijfplaats thans het meest in het belang van [de minderjarige] , geboren [in] 2014 (verder te noemen: [de minderjarige] ), is. Het hof heeft bij deze beschikking tevens partijen, de GI en de raad opgeroepen voor het vervolg van de mondelinge behandeling op 15 november 2018.
2.3
Bij brief van 9 oktober 2018 heeft het hof aan partijen bericht dat het hof ambtshalve heeft besloten om op 15 november 2018 de zaak 200.243.672/01 (de hoofdzaak) gezamenlijk met de zaken 200.243.627/02 en 200.243.627/03 te behandelen.
2.4
Na de beschikking van het hof van 25 september 2018 zijn de volgende stukken ingekomen bij het hof:
- een journaalbericht van mr. Uijt de boogaardt van 9 oktober 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Uijt de boogaardt van 16 oktober 2018 met productie(s);
- een brief van de raad van 6 november 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Uijt de boogaardt van 14 november 2018 met productie(s).
2.5
De mondelinge behandeling in de zaak met zaaknummer 200.243.627/01 en de voortzetting van de mondelinge behandeling in de zaken met zaaknummers 200.243.627/02 en 200.243.627/03 heeft op 15 november 2018 om 14.00 uur plaatsgevonden. De vader is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De moeder is in persoon verschenen. De moeder werd bijgestaan door mevrouw [C] , beëdigd tolk in de Poolse taal (tolknummer [00000] ). Namens de GI zijn verschenen mevrouw [D] en mevrouw [E] . Namens de raad is, in het kader van zijn adviserende taak, mevrouw [F] verschenen.
De advocaat van de moeder is niet verschenen: hij heeft 15 november 2018 aan het einde van de ochtend aan het hof bericht dat hij in eerste instantie door het uitlopen van een zitting van hem in Maastricht en later door een file niet in staat was om op tijd of binnen een aanvaardbare termijn die dag aanwezig te zijn voor de zitting van het hof.

3.De motivering van de beslissing

In de zaak met zaaknummer 200.243.627/01
3.1
De advocaat van de moeder, mr. Chylinska, is door bovengenoemde omstandigheden niet aanwezig geweest bij de mondelinge behandeling op 15 november 2018. Nu de moeder recht heeft op bijstand van een advocaat en het niet aan de moeder te wijten is dat haar advocaat niet aanwezig was, zal het hof, zoals reeds ter zitting aangekondigd, de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak aanhouden. De behandeling van de hoofdzaak zal worden hervat op de zitting van 17 december 2018 om 15.00 uur.
In de zaak met zaaknummer 200.243.627/02
3.2
Bij tussenbeschikking van 25 september 2018 heeft het hof overwogen dat het hof zich gelet op de toen beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht achtte om een verantwoorde beslissing te kunnen geven over de verzoeken van de vader. Het hof heeft daarom de raad verzocht op zeer korte termijn een aanvullend onderzoek in te stellen en bepaald dat de behandeling van de zaak zal worden hervat op de zitting van 15 november 2018. Het hof was voornemens om gelijktijdig de hoofdzaak op die zitting te behandelen, om zodoende op zo kort mogelijke termijn een definitieve beslissing over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] te kunnen geven, zodat er voor alle betrokkenen duidelijkheid is. Zoals hiervoor onder 3.1 al overwogen, heeft de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak echter niet kunnen plaatsvinden.
3.3
Het hof ziet daarom - mede gezien het spoedeisende karakter van het verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking - aanleiding om thans wel een beslissing te nemen over het schorsingsverzoek. Het hof acht het van belang dat er voor alle betrokkenen duidelijkheid is bij wie [de minderjarige] verblijft totdat het hof in de hoofdzaak een definitieve beslissing heeft gegeven.
3.4
Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688 en HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5012.
( i) De verzoeker moet belang hebben bij de door hem verzochte schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking.
(ii) Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van de verzoeker bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van zijn wederpartij bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van de beschikking.
(iii) Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing.
(iv) Indien de rechtbank in eerste aanleg een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de verzoeker die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn verzoek ten grondslag moeten leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
( v) Indien de rechtbank in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op het verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en moet worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i) tot en met (iii) vermelde. Dat neemt niet weg dat ook dan de verzoeker die wijziging van de beslissing over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad wenst aan zijn verzoek ten grondslag kan leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.5
Verder benadrukt het hof dat in deze zaak niet zozeer het belang van partijen, maar het belang van [de minderjarige] voorop staat. Ter beoordeling aan het hof ligt de vraag voor of het in het belang van [de minderjarige] is om de werking van de bestreden beschikking te schorsen, waardoor hij voorlopig - in ieder geval totdat in de hoofdzaak een definitieve beslissing is gegeven - bij de vader blijft wonen. Het hof is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. [de minderjarige] verblijft sinds het uiteengaan van partijen in oktober 2016 bij de vader. Ook na de bestreden beschikking, waarbij de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder is bepaald, is [de minderjarige] (voorlopig) bij de vader blijven wonen, waarbij een wekelijkse zorgregeling met de moeder is afgesproken. Gebleken is dat deze regeling goed loopt. Uit het raadsrapport van 6 november 2018 blijkt dat de moeder aan de raadsonderzoeker heeft aangegeven dat de ambulant begeleider van de vader heeft besloten dat [de minderjarige] bij de vader blijft wonen zolang het hof geen uitspraak heeft gedaan om de rust bij [de minderjarige] te bewaren en te voorkomen dat hij mogelijk binnen korte tijd twee keer zou moeten verhuizen. De moeder heeft dit geaccepteerd om strijd met de vader te voorkomen. Ter zitting heeft de moeder aangegeven dat deze regeling zo kan blijven tot de uitspraak in de hoofdzaak.
3.6
Op grond van het bovenstaande acht het hof het in het belang van [de minderjarige] dat zijn huidige situatie, te weten dat hij bij de vader verblijft, voor de duur van het geding in hoger beroep ongewijzigd blijft. Het hof zal het schorsingsverzoek van de vader dan ook toewijzen.
In de zaak met zaaknummer 200.243.627/03
3.7
Bij voornoemde tussenbeschikking van 25 september 2018 heeft het hof onder 4.6 overwogen dat de vader niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek om een voorlopige voorziening en dat het hof dit om proceseconomische redenen in de eindbeschikking zal doen. Het hof ging daarbij ervan uit dat het verzoek om een voorlopige voorziening, het schorsingsverzoek en de beslissing in de hoofdzaak gelijktijdig tijdens de mondelinge behandeling op 15 november 2018 behandeld zouden kunnen worden en in één beschikking zouden kunnen worden afgedaan. Nu dat, zoals hiervoor overwogen, niet mogelijk is gebleken en het hof thans een beslissing neemt over het schorsingsverzoek, zal het hof ook een beslissing nemen over het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Gezien voormelde overweging in de tussenbeschikking van 25 september 2018, zal het hof de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek om een voorlopige voorziening.

4.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof als volgt beslissen.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaak met zaaknummer 200.243.627/01
alvorens verder te beslissen:
roept de vader, de moeder, de GI en de raad op voor het vervolg van de mondelinge behandeling op 17 december 2018 om 15.00 uur in het Paleis van Justitie, Wilhelminaplein 1 in Leeuwarden;
houdt iedere verdere beslissing aan;
in de zaak met zaaknummer 200.243.627/02
schorst de werking van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 26 juni 2018, voor zover het de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] betreft;
in de zaak met zaaknummer 200.243.627/03
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek om te bepalen dat [de minderjarige] voor de duur van de onderhavige beroepsprocedure aan hem wordt toevertrouwd en dat een zorgregeling zal gelden die concreet inhoudt dat [de minderjarige] wekelijks van zaterdag eind van de middag tot zondag eind van de middag bij de moeder verblijft.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, G. Jonkman en J.L. Roubos, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 29 november 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.