ECLI:NL:GHARL:2018:10340

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 november 2018
Publicatiedatum
27 november 2018
Zaaknummer
200.192.270
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor waterschade in appartementsrecht en de rol van de splitsingsakte

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid voor waterschade in een appartementsrecht gelegen aan de Hommelseweg/Naell Tynnegieterstraat in Arnhem. De eiser, eigenaar van een restaurant op de begane grond, heeft een waterlekkage aangetroffen in het plafond van zijn restaurant, dat zich onder de woning van de gedaagde bevindt. De eiser stelt dat de lekkage is veroorzaakt door een gebrek in de waterleiding van de bovenwoning van de gedaagde. De rechtbank heeft in eerste aanleg de gedaagde veroordeeld tot schadevergoeding, maar de gedaagde is in hoger beroep gegaan.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de vordering van de eiser niet kan worden toegewezen. Het hof oordeelt dat op basis van de splitsingsakte en het reglement van splitsing de leidingen voor water en vuilwaterriolering die zich in de privégedeelten bevinden, niet tot de gemeenschappelijke gedeelten behoren. Hierdoor kan de gedaagde niet aansprakelijk worden gehouden voor de waterschade, omdat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de schade is veroorzaakt door een gebrek in de privé-installatie van de gedaagde. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van de eiser af, waarbij de kosten van de procedure voor de eiser komen te liggen.

De uitspraak benadrukt het belang van de splitsingsakte in appartementsrechtzaken en de noodzaak voor eisers om voldoende bewijs te leveren voor hun claims. Het hof heeft geoordeeld dat de aansprakelijkheid van de gedaagde niet is komen vast te staan, waardoor de vorderingen van de eiser worden afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.192.270
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 4076037)
arrest van 27 november 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. G. Altena,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.M. Dezfouli.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 12 juli 2016 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- inzending van producties door mr. Altena bij brief van 29 juli 2016;
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 17 augustus 2016;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord, tevens incidenteel appel;
- de memorie van antwoord in het incidenteel appel.
1.3
Partijen hebben op de datum waarop pleidooi was bepaald afgezien van het houden van pleidooi en, na twee weken beraad voor schikkingsonderhandelingen, arrest gevraagd.
1.4
Partijen hebben de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en het hof heeft arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
[geïntimeerde] is eigenaar van appartementsrecht 1 aan de [adres 1] te [woonplaats] (een restaurant genaamd [naam restaurant] met op de begane grond een restaurantgedeelte aan de voorzijde en achtereenvolgens een bar en keukendeel aan de achterzijde). [appellant] was in 2014 eigenaar van appartementsrecht 3 in hetzelfde pand (een bovenwoning op de eerste en tweede verdieping) met ingang om de hoek, aan de [adres 2] te [woonplaats] . Deze woning ligt boven de bar en het keukendeel van het restaurant. Boven de voorzijde van het restaurant ligt appartementsrecht 2 op de eerste en tweede verdieping aan de [adres 3] . Hieronder zijn de bij de splitsingsakte van 7 april 2000 behorende plattegronden van de begane grond (parterre) en de eerste verdieping ingescand.
2.2
In afwijking van artikel 9 van het in de splitsingsakte toepasselijk verklaarde reglement van splitsing (over de gemeenschappelijke gedeelten) bepaalt artikel 3 van de splitsingsakte dat
niettot de gemeenschappelijke gedeelten worden gerekend onder meer de leidingen voor water alsmede de vuilwaterriolering, welke zich in de privégedeelten bevinden en welke uitsluitend tot de privé-installatie behoren.
2.3
Op zondag 25 mei 2014 heeft [geïntimeerde] een waterlekkage aangetroffen in het plafond van het keukendeel van zijn restaurant. Hij heeft [appellant] daar op straat op aangesproken.
2.4
Bij brieven van 9 oktober 2014 en 10 november 2014 heeft (de advocaat van) [geïntimeerde] [appellant] voor de schade aansprakelijk gesteld. [appellant] heeft geen schadevergoeding betaald.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[geïntimeerde] heeft gevorderd [appellant] te veroordelen tot vergoeding van de volgens hem door waterlekkage vanuit [appellant] bovenwoning ontstane schade:
- te vervangen 69 m2 laminaatvloer € 3.510,21
- weggegooide of vergeefs ingekochte voorraad etenswaren € 500 en op 20 mei
gekochte producten ad € 434, in totaal € 902
- te herstellen bar/plafond/wand/muur € 4.557
- gemiste huurkraam Hommelse markt op 29 mei 2014 € 93,78
- schoonmaakkosten € 500
- elektrische apparaten € 2.950
- gederfde winst wegens 20 dagen sluiting restaurant (waaronder € 2.100
wegens gemiste omzet [naam] markt en reservering 40 mensen [naam voor reservering]
op 30 mei 2014)
€ 8.100totale schade € 20.612,99,
vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten ad € 981,13, wettelijke rente
(€ 1.087,46 + pm) en proceskosten.
3.2
Na conclusies van antwoord, repliek en dupliek heeft de kantonrechter bij tussenvonnis van 9 september 2015 informatie bij partijen opgevraagd en een comparitie van partijen gelast. Nadat deze zitting op 20 november 2015 had plaatsgevonden ( [appellant] was niet verschenen), heeft de kantonrechter bij eindvonnis van 3 februari 2016 [appellant] veroordeeld tot betaling van € 434 inclusief btw wegens weggegooide etenswaren, € 3.057 exclusief btw wegens herstel van bar/plafond/wand/muur en € 93,78 inclusief btw wegens annulering van de marktkraam, vermeerderd met de wettelijke rente over het totaal van
€ 3.584,78 vanaf 3 februari 2016, [appellant] in de proceskosten veroordeeld en het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.3
In het principaal appel richt [appellant] zijn grief 1 tegen het doorgaan van de comparitie buiten zijn aanwezigheid, grief 2 tegen de oorzaak van de waterlekkage en grief 3 tegen de toegewezen schadeposten. In het incidenteel appel richt [geïntimeerde] zijn, ongenummerde, grieven tegen afwijzing van de andere door hem gevorderde schadeposten.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Bij de beoordeling van de gestelde aansprakelijkheid van [appellant] voor de waterschade in het pand van [geïntimeerde] komt allereerst grief 2 aan de orde. Op grond van de hiervoor genoemde splitsingsakte en het reglement van splitsing zijn de waterleidingen en de vuilwaterriolering gemeenschappelijk, met uitzondering van die waterleidingen en vuilwaterriolering die zich in de privégedeelten bevinden en uitsluitend tot de privé-installatie behoren. Alleen wanneer sprake is geweest van waterschade ten gevolge van een gebrek in een water- of afvoerleiding die zich in het privégedeelte van [appellant] bevond en uitsluitend tot de privé-installatie behoorde kan [appellant] hiervoor door [geïntimeerde] aansprakelijk worden gehouden.
Andere leidingen in het pand zijn op basis van de splitsingsakte en het splitsingsreglement immers ofwel gemeenschappelijk ofwel behorend tot het appartement van een van de andere eigenaren – [geïntimeerde] zelf of de eigenaar van het derde appartementsrecht in het pand. Een schade veroorzaakt door een defect in een gemeenschappelijke leiding zou kunnen leiden tot aansprakelijkheid van de vereniging van eigenaren. Schade door een gebrek in een van de andere privéleidingen komt voor rekening van de betreffende eigenaar.
4.2
De stellingen van partijen over en weer en de overgelegde afbeeldingen en tekeningen geven naar het oordeel van het hof onvoldoende helderheid over de situatie ter plaatse en over de vraag of de gestelde schade is veroorzaakt door een gebrek in een water- of afvoerleiding waarvoor [appellant] door [geïntimeerde] aansprakelijk kan worden gehouden. Dat sprake was van een gebrek in een leiding die zich in het privégedeelte van [appellant] bevond en uitsluitend tot de privé-installatie behoorde is aan [geïntimeerde] , die zich op de rechtsgevolgen van het gestelde gebrek beroept, om te stellen en bij betwisting te bewijzen. [geïntimeerde] heeft de feitelijke situatie op dit punt echter, naar het oordeel van het hof, tegenover de gemotiveerde betwisting van [appellant] onvoldoende geconcretiseerd. Dat de lekkage zichtbaar is geworden in het plafond ongeveer boven de bar van het achtergedeelte van [geïntimeerde] ’s pand, nog net gelegen onder het pand van [appellant] , is onvoldoende om aan te nemen dat sprake was van een lekkage uit een privé-leiding van [appellant] . Er zijn voorts geen schriftelijke stukken waaruit blijkt dat zich bij [geïntimeerde] een lekkage heeft voorgedaan (zoals b.v. een rapport van de politie of van een aannemer of installateur). Nu de vraag naar de herkomst van het water gedurende de procedures in eerste aanleg en in hoger beroep uitgebreid aan de orde is geweest en [geïntimeerde] ook is uitgenodigd zijn standpunt nader te onderbouwen, maar er ook in dit stadium van de procedure nog onvoldoende aanknopingspunten zijn voor de beantwoording daarvan, ziet het hof geen aanleiding om nader feitenonderzoek te laten plaatsvinden naar de exacte situatie ter plaatse en de herkomst van de lekkage. Daarvoor heeft [geïntimeerde] onvoldoende gesteld. Dit komt voor rekening van [geïntimeerde] . Dat betekent dat grief 2 in het principaal hoger beroep slaagt.
4.3
Nu [geïntimeerde] onvoldoende heeft gesteld, wordt aan zijn in hoger beroep herhaalde bewijsaanbod, dat niet is toegesneden op de schadeoorzaak, voorbijgegaan.
4.4
Het voorgaande brengt mee dat de aansprakelijkheid van [appellant] niet is komen vast te staan, zodat de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog dienen te worden afgewezen. De overige grieven in het principaal appel en in het incidenteel appel behoeven in verband hiermee geen bespreking.

5.De slotsom

5.1
Het principaal hoger beroep slaagt, maar het incidenteel appel faalt. Het bestreden eindvonnis zal worden vernietigd. Het gevorderde zal worden afgewezen.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op nihil aan verschotten en nihil aan salaris gemachtigde.
De kosten voor de procedure in het principaal en incidenteel hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 99,08
- griffierecht €
314
totaal verschotten € 413,08
- salaris advocaat € 2.685 (2,5 punten x appeltarief II).

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 3 februari 2016 en doet opnieuw recht:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op nihil voor verschotten en nihil voor salaris en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 413,08 voor verschotten en op € 2.685 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, L.M. Croes en R.A. Boon en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 november 2018.