In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 62,10 die door de heffingsambtenaar van de gemeente Zutphen aan de belanghebbende is opgelegd. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van de belanghebbende tegen deze beslissing bij mondelinge uitspraak op 18 augustus 2017 eveneens ongegrond verklaard. De belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de zitting op 23 oktober 2018 is de gemachtigde van de heffingsambtenaar verschenen, maar de belanghebbende en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De belanghebbende heeft aangevoerd dat de rechtbank buiten de rechtsstrijd is getreden door het verweer van de heffingsambtenaar aan te vullen en dat hij ten onrechte niet is gehoord. De heffingsambtenaar heeft betoogd dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is omdat de gemachtigde misbruik maakt van zijn procesbevoegdheden.
Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet in strijd heeft gehandeld met de hoorplicht en dat de rechtbank niet buiten de rechtsstrijd is getreden. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De proceskosten zijn niet toegewezen, omdat het Hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten.