In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die op 14 november 2016 een beroep van de betrokkene tegen een beslissing van de officier van justitie gegrond verklaarde, maar het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaarde. De gemachtigde van de betrokkene had verzocht om toezending van op de zaak betrekking hebbende stukken, maar de kantonrechter heeft dit verzoek niet ingewilligd, wat volgens het hof in strijd is met de informatieverplichting van de kantonrechter. De gemachtigde heeft binnen de termijn gereageerd, maar de kantonrechter heeft ten onrechte aangenomen dat de gemachtigde al in het bezit was van de stukken. Het hof oordeelt dat de kantonrechter in strijd met zijn verplichtingen heeft gehandeld door de stukken niet te verstrekken, en dat de beslissing van de kantonrechter niet in stand kan blijven.
Daarnaast is er een schending van de hoorplicht vastgesteld. De gemachtigde had expliciet verzocht om te worden gehoord, maar de officier van justitie heeft deze hoorplicht geschonden door de gemachtigde niet te horen, terwijl het beroep niet kennelijk ongegrond was. Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en de beslissing van de officier van justitie, en verklaart het beroep gegrond. Tevens worden de proceskosten aan de betrokkene vergoed tot een bedrag van € 751,50.
Het hof concludeert dat de administratieve sanctie van € 195,- die aan de betrokkene was opgelegd wegens overschrijding van de maximumsnelheid, niet kan worden vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens. De beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd, en de betrokkene krijgt de betaalde kosten terug.