In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 februari 2018, waarin de rechtbank de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar heeft vernietigd. De heffingsambtenaar had voor het jaar 2015 aanslagen in de afvalstoffenheffing en rioolheffing opgelegd, welke door belanghebbende werden bestreden. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar onterecht de aanslagen had gehandhaafd en kende immateriële schadevergoedingen toe aan belanghebbende. De heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden werden veroordeeld tot het betalen van schadevergoedingen en proceskosten. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de hoogte van de immateriële schadevergoeding en de proceskostenvergoeding ter discussie stonden. Het Hof oordeelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak niet was overschreden en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het Hof concludeerde dat er sprake was van één bezwaar, aangezien de aanslagen op één aanslagbiljet waren vermeld. De uitspraak van de rechtbank werd bekrachtigd, en het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.