Uitspraak
ASR,
HCA B.V.,
HCA,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering
(…)
5. De inlener zal de uitzendonderneming te allen tijde vrijwaren tegen aanspraken, jegens de uitzendonderneming ingesteld wegens het niet nakomen door de inlener van de in lid 1 van dit artikel genoemde verplichtingen en verleent de uitzendonderneming de bevoegdheid haar aanspraken terzake van de direct belanghebbende(n) te cederen, dan wel mede namens de uitzendonderneming tegen de inlener geldend te maken.
“
Bevindingen onderzoekUit verklaringen en onderzoek is mij het volgende gebleken. Het ongeval heeft als volgt kunnen gebeuren. Tijdens het plaatsen van een vakwerkspant stond het slachtoffer in een hoogwerker. Hij moest het spant aan een staander vastmaken. Op de staander waren “lippen” gemaakt waartussen het spant moest komen. Op het moment van het ongeval was het spant aan de andere kant al aan een staander vastgemaakt. Aan de kant van het slachtoffer moest het spant nog ongeveer 30 centimeter zakken om voor de gaten en tussen de “lippen” te komen. Het slachtoffer stond klaar met een “lepel” om de bouten te bevestigen. Het spant hing in de kraan en de machinist liet hem zakken. Plotseling zakte het spant te ver en raakte hierbij de rechterhand van het slachtoffer. Hierdoor raakte deze hand ernstig beschadigd. Op het moment van het ongeval waaide het nauwelijks en de kraanmachinist had goed zicht op het werk.
Tijdens mijn onderzoek heb ik geen verband kunnen vaststellen tussen een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet en de oorzaak van het, ingevolge artikel 9, 1e lid van diezelfde wet, meldingsplichtige arbeidsongeval, zoals bedoeld in artikel 1, derde lid, onder i, Arbowet. In verband hiermee heb ik volstaan met het opmaken van dit ongevallenrapport.”
Bij de rapportage zijn schriftelijke en ondertekende verklaringen gevoegd van de heer
[B] en van [A] .
[B] heeft het volgende verklaard:
“Tijdens het plaatsen van een vakwerkspant liep ik langs het werk. Ik zag dat het spant aan de linkerkant al deels vast zat. Ik zag dat het slachtoffer bezig was het spant tussen de twee lippen te plaatsen. Hij gebruikte daarbij een zogenaamde lepel. Opeens zag ik de lepel wegschieten. Het slachtoffer liep direct dat ie naar het ziekenhuis moest. Ik heb hem vervolgens naar het Ziekenhuis gebracht.”
[A] heeft het volgende verklaard:
“Ik was uitgeleend aan [C] uit [D] . Ik stond in een hoogwerker toen het ongeval gebeurde. We waren bezig een vakwerkspant te plaatsen. De andere kant was vastgezet. Op een gegeven moment schoot het spant naar beneden en kwam ik met mijn rechterhand klem te zitten. Ik zag dat mijn duim weggeslagen was, maar nog wel vast zat. Ik ben toen direct naar beneden gegaan en met een collega naar het ziekenhuis gereden. Daar ben ik verder behandeld. Ik doe dit werk ongeveer acht jaar.”
[B] , directeur [C] en P&O functionaris mevrouw [G] van Jan de Roos. Onder het kopje “visie verzekerde” is in het rapport het volgende vermeld:
“Van zowel de heer [F] als de heer [B] vernam ik dat het ongeval heeft plaatsgevonden tijdens het plaatsen van een spant tussen 2 staanders. Op de staanders/pilaren was een dubbele lip aangebracht met vermoedelijk 4 schroefgaten. Het was de bedoeling dat de balk van het spant tussen de dubbele lip werd geplaatst en dat de aangebrachte gaten in de balk van het spant ter hoogte kwamen van de gaten die in de lippen waren aangebracht. Zodra de gaten op gelijke hoogte waren aangebracht kon de monteur met behulp van een metalen pin die spits toeloopt deze in een van de gaten steken, zodat de balk van het spant in positie bleef hangen. Daarna kunnen de schroeven en bouten worden geplaatst.
Het plaatsen van een spant tussen een dubbele lip geschiedde met behulp van een kraanwagen. De machinist van de kraanwagen zat in de cabine en kon op aanwijzing van de monteur het spant manoeuvreren. Dit geschiedde met gebarentaal. Het spant werd geplaatst door 2 personen die allebei in een hoogwerker stonden opgesteld. De beide monteurs stonden ieder aan een uiteinde van het spant. Een zijde, vermoedelijk de linkerzijde, was al door de andere monteur, de zzp-er vastgezet aan de staander dus tussen bovengenoemde beide lippen. Ten tijde van het ongeval was wederpartij doende om de andere zijde van het spant tussen de beide lippen te laten manoeuvreren zodat hij deze kon vastzetten. Wederpartij gaf zodoende zelf aanwijzingen aan de kraanmachinist om het spant voorzichtig te laten zakken. De gebaren die dan worden verstrekt zijn zodanig dat de kraanmachinist precies weet op welke wijze hij het spant dient te laten zakken. Door de duim en wijsvinger met de uiteinden op elkaar te plaatsen is dit voor de kraanmachinist het signaal dat hij het spant zeer geleidelijk en langzaam dient te laten zakken. Met de andere hand geeft de monteur aan of er gehesen moet worden of dat de kraanmachinist de lading dient te laten zakken. Vanuit de positie waarin de kraanmachinist zit kan hij niet beoordelen in welke mate de last moet worden gehesen dan wel moet laten zakken. Wat dat betreft vaart hij geheel op de aanwijzingen die hij krijgt van de monteur die in de hoogwerker staat opgesteld.
Van de kraanmachinist vernam ik dat de wederpartij het teken had gegeven om de last iets te laten zakken en op dat moment zag de kraanmachinist dat wederpartij zijn hand wegtrok. Hij had toen gelijk in de gaten dat er wat gebeurd was en zette toen zijn hijsinstallatie stil. De kraanmachinist vermoedt dat wederpartij bekneld is komen te zitten maar hij weet niet wat daarvan de reden is geweest. Het is bij de kraanmachinist dan ook niet bekend of wederpartij gewond raakte op het moment dat hij de metalen pen in een van de ogen wilde steken of dat hij met zijn hand tussen de balk en aangebrachte lippen bekneld is geraakt. De kraanmachinist houdt rekening met de mogelijkheid dat wederpartij een handeling wilde verrichten maar dat hij toen vergat de kraanmachinist de opdracht te geven te stoppen met het laten zakken.
Volgens mijn gesprekspartners kan wederpartij als een zeer ervaren medewerker worden aangemerkt. Bij mijn gesprekspartners is bekend dat wederpartij regelmatig werd ingehuurd door HCA Harkema, een constructiebedrijf, en dat hij via dit constructiebedrijf meerdere malen belast is geweest met het monteren van een bedrijfshal. Ook heeft de heer [A] regelmatig voor montagebedrijf Jan de Roos werkzaamheden verricht. De ervaring van de wederpartij was zodanig dat hij feitelijk geen instructies behoefde te verkrijgen ten aanzien van de werkzaamheden die hij diende uit te voeren.
In de ogen van de heer [C] was er ten tijde van het ongeval geen sprake van een gevaarlijke werksituatie. Daarbij vermeldde de heer [C] mij wel dat het af en toe wel kan voorkomen dat bepaalde onderdelen niet gemakkelijk aan elkaar gekoppeld kunnen worden. Zo vertelde de heer [C] dat het af en toe wel eens kan voorkomen dat aangebrachte lippen iets schuin naar binnen toelopen waardoor het soms bemoeilijkt wordt om de balk tussen deze lippen te manoeuvreren. Op zo’n moment moet er af en toe wel wat gewrikt worden. Toch veelal levert dit volgens de heer [C] geen problemen op.
Instructies & toezichtWederpartij werkte ten tijde van het ongeval onder leiding van de voorman de heer [B] .
Van mevrouw [G] vernam ik dat alle medewerkers bij het montagebedrijf een ‘handboek medewerker’ uitgereikt krijgt. Een afschrift van dit handboek treft u hierbij aan. Het is bij mevrouw [G] overigens niet bekend of wederpartij ook de beschikking heeft gekregen over een afschrift van dit handboek. De mogelijkheid bestaat dat wederpartij dit handboek niet ter inzage heeft gekregen omdat hij was ingeleend via HCA Harkema.
(…)
RIE (Risico-Inventarisatie en -evaluatie)Het montagebedrijf heeft de beschikking over een RIE maar desgevraagd deelde mevrouw [G] mij mee dat de werkwijze zoals die ten tijde van het ongeval werd gehanteerd in de risico-inventarisatie niet staat beschreven.”
“Ten aanzien van de toedracht van het ongeval verwees wederpartij mij allereerst naar het rapport van de Arbeidsinspectie. Uit dit rapport blijkt volgens de belangenbehartiger dat het ongeval heeft plaatsgevonden tijdens montagewerkzaamheden. Bij het monteren van het spant stond wederpartij in een hoogwerker en hij gaf daarbij aanwijzingen aan de kraanmachinist. Op het moment dat het spant op de goede hoogte was gebracht gaf wederpartij aan de machinist het stopteken. Op dat moment plaatste hij tevens de lepel, een metalen pin die spits toeloopt, in het schroefgat. Op dat moment liet de kraanmachinist de last verder zakken waardoor de lepel wegschoot. Het is bij wederpartij vervolgens niet bekend hoe hij uiteindelijk klem is komen te zitten. Vermoedelijk is wederpartij bekneld geraakt tussen de wegschietende lepel en het aanwezige spant c.q. de staande balk waaraan het spant diende te worden gemonteerd.
Wederpartij is overtuigd van het feit dat het ongeval heeft kunnen ontstaan doordat de kraanmachinist verkeerd handelde en tegen de aanwijzingen in het spant verder liet zakken.
(…)
Wederpartij deelde mij desgevraagd mede dat de werkwijze/procedure die werd gevolgd een zeer gebruikelijke werkwijze/procedure betreft. Wederpartij liet mij dan ook weten dat de werkgever hieromtrent geen verwijt treft.”
Ten aanzien van het letsel is in het rapport vermeld dat [A] een verbrijzelingsfractuur aan de rechterduim en de rechterwijsvinger heeft opgelopen. De rechterhand is de dominante hand. Voor het ongeval had [A] geen relevante klachten. [A] is tweemaal drie dagen (meteen na het ongeval en in april 2009) opgenomen geweest, in respectievelijk het Antonius Ziekenhuis in Sneek en in het UMCG te Groningen. In beide ziekenhuizen is hij geopereerd. Hij heeft geruime tijd – tot augustus 2009 - (hand)fysiotherapie gehad. Over de huidige situatie van de hand is het volgende vermeld:
“De rechterduim is beperkt buigbaar. Er is sprake van krachtsverlies en zodoende kan wederpartij niet goed voorwerpen vastpakken. De fijne motoriek is beperkt.
De rechterwijsvinger is beperkt ten aanzien van het buigen. Wederpartij kan de vinger niet buigen tot aan de handpalm. De pincetgreep is wel mogelijk, maar er is duidelijk sprake van krachtsverlies. Volgens wederpartij heeft hij moeite met handelingen met betrekking tot de fijne motoriek.”
Onder het kopje “arbeidsongeschiktheid” is in het rapport het volgende vermeld:
“Wederpartij is na het ongeval voor een periode van 1,5 jaar arbeidsongeschikt geweest. In december 2009 heeft wederpartij nog gewerkt bij HCA te Harkema. Het was de bedoeling dat wederpartij een leidinggevende functie zou krijgen, maar in de praktijk kwam het erop neer dat hij toch regelmatig mee moest werken. Dit werd door wederpartij als te belastend ervaren.
Per 1 april 2010 is wederpartij in dienst getreden bij Pakketservice Dienst Fryske te Berghem. Samen met 20 personen is wederpartij als vennoot werkzaam bij bovengenoemd bedrijf. Wederpartij krijgt per maand een voorschot salaris uitgekeerd uitkomend op € 1.300,-- per maand. Na 3 maanden vindt er een verrekening plaats op basis van het aantal bezorgde pakketten. Dan wordt er een bruto vergoeding verstrekt. (…)”
Aan het slot van het kopje “visie ten aanzien van de aansprakelijkheid” is het volgende vermeld:
“In mijn vorige rapportage heb ik u al kenbaar gemaakt dat het voor mij niet duidelijk was welk verwijt de inlenende werkgever kan worden gemaakt dan wel welke norm is overtreden.
Tijdens mijn bezoek aan wederpartij heb ik de belangenbehartiger nog uitgenodigd kenbaar te maken welke norm er zou zijn geschonden. In reactie hierop liet de belangenbehartiger mij weten hiertoe geen aanleiding te zien. Het feit dat het ongeval tijdens uitoefening van beroepsmatige werkzaamheden heeft plaatsgevonden, is voor hem al voldoende aanleiding om uit te gaan van de veronderstelling dat er sprake is van aansprakelijkheid aan de zijde van de werkgever.
Tijdens het onderhoud met de wederpartij heb ik opnieuw kunnen constateren dat klaarblijkelijk de gehanteerde werkwijze niet verkeerd is geweest. De door wederpartij gehanteerde werkwijze komt veelvuldig voor bij het bouwen van staalconstructies. Van wederpartij kreeg ik dan ook de indruk dat het ongeval niet is ontstaan door het feit dat de wederpartij onvoldoende instructies zou hebben verkregen dan wel dat hierop onvoldoende toezicht werd gehouden en ook niet op grond van het feit dat er ten tijde van het ongeval sprake was van een gevaarlijke werksituatie.
De werkgever kan mijns inziens alleen aansprakelijk worden geacht wanneer aangetoond kan worden dat de betreffende kraanmachinist onjuist zou hebben gehandeld en dat deze tegen de verkregen instructies in het spant heeft laten zakken waardoor het ongeval kon plaatsvinden. Een bevestiging hiervoor is niet verkregen. Uitgaande van de lezing van de kraanmachinist kan het vermoeden worden geuit dat wederpartij kennelijk vergeten is om het stopteken aan de kraanmachinist te geven waardoor er te veel spanning kwam te staan op de lepel, de metalen pin, waardoor deze wegschoot. Kennelijk is de wederpartij toen bekneld geraakt.
De mogelijkheid bestaat natuurlijk ook dat wederpartij zijn hand ergens tussen heeft gekregen en dat vervolgens bij het wegtrekken van zijn hand de lepel wegsprong. Kortom op basis van de thans aanwezige gegevens valt niet te achterhalen op welke wijze het ongeval heeft plaatsgevonden. Ook valt niet te bewijzen dat de kraanmachinist onrechtmatig zou hebben gehandeld. Op grond hiervan zal het voor wederpartij lastig zijn om de aansprakelijkheid aan de zijde van de kraanmachinist aan te tonen. Zolang de verwijtbaarheid van de kraanmachinist niet vaststaat, behoeft de aansprakelijkheid aan de zijde van de werkgever niet te worden aangenomen.”
Na deze brief heeft ASR een schaderegelingstraject opgestart. In het kader van dat traject is onder meer een arbeidsdeskundig onderzoek door Arbeidsdeskundig Bureau Radar verricht, waarover is gerapporteerd in rapporten van 22 mei 2012 en 6 september 2012.
[A] liep tijdens het monteren van een spant ernstig handletsel op. De heer [A] heeft onze verzekerde, WerkTijd BV, voor zijn letselschade aansprakelijk gesteld. Op grond van de aansprakelijkheidsverzekering van Werktijd hebben wij deze schade in behandeling.
3.Procedure in eerste aanleg
HCA betwist verder de hoogte van het door ASR gevorderde bedrag.
Ook de subsidiaire grondslag kan volgens de rechtbank de vordering niet dragen, nu het causaal verband ontbreekt tussen de gestelde tekortkoming en de door ASR gestelde schade.
4.Bespreking van de grieven
grief IIkomt ASR onder meer op tegen het oordeel van de rechtbank dat ASR onverplicht heeft betaald aan [A] en dat dit onder meer volgt uit de eigen stellingen van ASR, die erop neerkomen dat WerkTijd heeft voldaan aan haar zorgplicht jegens [A] en uit het feit dat ASR de aansprakelijkheid van WerkTijd van de hand heeft gewezen.
Het door ASR ingeschakelde onderzoeksbureau Cordaet heeft weliswaar geconcludeerd dat onvoldoende grond bestaat voor aansprakelijkheid van WerkTijd, maar ASR is niet aan het standpunt van Cordaet gebonden. Cordaet is door ASR ingeschakeld om onderzoek te verrichten naar de toedracht van het ongeval en naar de omvang van de schade. Aan een advies van Cordaet over de aansprakelijkheid van WerkTijd is ASR niet gebonden. Het staat ASR vrij om ondanks het advies van ASR de claim van [A] te honoreren op basis van haar eigen inschatting van de kansen van [A] in een eventuele procedure jegens WerkTijd.
Tussen [A] en WerkTijd is echter niet geprocedeerd. Het is daarentegen wel gekomen tot een procedure tussen ASR (gesubrogeerd in de rechten van WerkTijd) en HCA. Van HCA mag, in het licht van hetgeen hiervoor is vermeld over haar positie in de situatie dat [A] WerkTijd en/of HCA in rechte zou hebben betrokken, verwacht worden dat zij haar verweer tegen de stellingen van ASR in die zin grondig onderbouwt dat zij in elk geval gemotiveerd stelt dat en waarom zij en Montage hebben gedaan wat redelijkerwijs van hen kon worden gevergd om het ongeval te voorkomen.
grief Iopgeworpen vraag of HCA ook gehouden is WerkTijd te vrijwaren terzake van vorderingen van werknemers waarvan niet vaststaat dat deze toewijsbaar zijn.
grief IIIkomt ASR op tegen de veroordeling van ASR in de proceskosten. Uit de toelichting op de grief volgt dat de grief ook is gericht tegen de afwijzing van de vordering van ASR. Die vordering bestaat uit het aan [A] betaalde bedrag van € 97.500,-, te vermeerderen met de door ASR betaalde kosten aan externe deskundigen in verband met het toedrachtsonderzoek en de vaststelling van de schade, in totaal een hoofdsom van
€ 119.436,42.
€ 80.000,- aan [A] heeft plaatsgevonden. Het hof heeft uit de stukken niet kunnen opmaken wanneer de voorschotten zijn betaald en ASR heeft ook geen overzicht van betalingsdata verstrekt. Het hof merkt in dit verband op dat niet de datum waarop ASR HCA aansprakelijk heeft gesteld, maar de datum waarop zij de vordering van [A] heeft betaald, bepalend is voor de ingangsdatum van de wettelijke rente.
grief I, over de reikwijdte van het vrijwaringsbeding uit de overeenkomst tussen WerkTijd en HCA.
5.De beslissingHet gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep:vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 17 december 2014 in de hoofdzaak tussen partijen gewezen,
- € 3.795,48 aan verschotten en € 4.263,- voor geliquideerd salaris van de advocaat voor de procedure in eerste aanleg;
- € 5.237,84 aan verschotten en € 5.264,- voor geliquideerd salaris van de advocaat voor de procedure in hoger beroep,
een en ander te vermeerderen met € 131,- aan nasalaris, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,- in geval HCA niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan èn betekening heeft plaatsgevonden;