In april 2009 heeft [A] een geldlening in rekening-courant verstrekt aan [B] BV. Tot de gedingstukken behoort een overeenkomst van lening in rekening-courant (hierna: de overeenkomst) waarin het volgende is bepaald:
“De ondergetekenden (Hof: [A] en [B] BV)in aanmerking nemende dat:
[B] in 2009 een onderneming is gestart ten behoeve van de ontwikkeling van tv formats en innovatieve mobiele telefonie reclame koopsystemen
[B] als gestarte ondernemer behoefte heeft aan financiële ondersteuning voor de ontwikkeling van deze activiteiten
[A] aan enkele van deze producten gerelateerde diensten verleent en er daardoor een spin off effect kan ontstaan tussen partijen
[A] deze middelen wil en kan verstrekken middels uitbreiding van haar eigen rekening courantkrediet bij de Postbank
partijen de mondeling gemaakte afspraken terzake thans schriftelijk willen vastleggen;
komen overeen
Artikel 1: [A] heeft aan [B] uitgeleend in rekening courant gelijk [B] heeft geleend van [A] in rekening courant een bedrag van € 125.000 (honderdvijfentwintigduizend Euro), op te nemen in onderling overleg.
Artikel 2: De krediet faciliteit is aangegaan voor een periode van vijf jaren en eindigt 31 december 2014.
Artikel 3: De door [B] verschuldigde rente bedraagt 2,0 (twee) % per jaar, te berekenen aan het einde van ieder kalenderjaar over het gemiddeld uitstaand saldo, voor het eerst op 31 december 2009 en vervolgens op 31 december van elk volgend jaar.
Artikel 4: Ter meerdere zekerheid van betaling van lening en rente, zal [B] op eerste afroep van [A] ten gunste van [A] pandrecht vestigen op de aan [B] toebehorende aandelen in de vennootschappen die de betreffende ontwikkelingen zullen vormgeven, te weten het volledige aandelenkapitaal van [D] (…) en [C] (…).”