ECLI:NL:GHARL:2017:9719

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
8 november 2017
Zaaknummer
16/00291 en 16/00292
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en verzuimboeten door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank de bezwaren van belanghebbende tegen naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en verzuimboeten ongegrond heeft verklaard. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd over de tijdvakken van 17 augustus 2014 tot en met 16 november 2014 en van 17 november 2014 tot en met 16 februari 2015. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de bezwaren van belanghebbende afgewezen, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Tijdens de zitting op 28 juni 2017 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende betwistte de rechtmatigheid van de naheffingsaanslagen en de opgelegde verzuimboeten, en stelde dat er recht op vergoeding van proceskosten was voor door een derde verleende rechtsbijstand. Het Hof oordeelde dat de hoorplicht was geschonden, maar dat dit niet leidde tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat er geen verschil van mening bestond over de feiten.

Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd, omdat belanghebbende de verschuldigde motorrijtuigenbelasting niet had betaald. De opgelegde verzuimboeten werden eveneens als terecht beoordeeld. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de boeten, en veroordeelde de inspecteur tot vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten van belanghebbende, die in totaal op € 2.226 werden vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Locatie Arnhem
nummers 16/00291 en 16/00292
uitspraakdatum:
7 november 2017
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 februari 2016, nummers AWB 15/4309 en AWB 15/4310, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Apeldoorn (hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn over de tijdvakken 17 augustus 2014 tot en met 16 november 2014 en 17 november 2014 tot en met 16 februari 2015 naheffingsaanslagen in de motorrijtuigenbelasting opgelegd. Bij beschikkingen zijn verzuimboeten opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Bij uitspraak van 30 oktober 2012, nr. AWB 12/902, heeft de rechtbank Arnhem de Inspecteur gelast aan belanghebbende het in die procedure betaalde griffierecht van € 310 te vergoeden. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat haar dit bedrag nog niet is vergoed.
2.2.
Bij brief van 5 juni 2014 heeft de Inspecteur belanghebbende toegezegd € 1.158 te betalen wegens proceskosten, dwangsom en griffierecht als hij de procedure met zaaknummer AWB 14/1320 zou intrekken. Belanghebbende heeft deze procedure nadien daadwerkelijk ingetrokken. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat dit bedrag nog niet aan haar is uitbetaald.
2.3.
Belanghebbende was in de onderhavige tijdvakken houder van een motorrijtuig. Met dagtekening 18 augustus 2014, respectievelijk 17 november 2014 heeft de Inspecteur belanghebbende rekeningen motorrijtuigenbelasting voor de onderhavige tijdvakken gezonden. Belanghebbende heeft deze rekeningen niet betaald.
2.4.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende wegens het niet betalen van de verschuldigde motorrijtuigenbelasting over de onderhavige tijdvakken naheffingsaanslagen opgelegd van elk € 376. Hij heeft daarbij verzuimboeten opgelegd van elk € 147.
2.5.
In haar bezwaarschriften tegen de naheffingsaanslagen en de boeten heeft belanghebbende verzocht te worden gehoord.
2.6.
Met dagtekening 24 april 2015 schrijft de Inspecteur aan belanghebbende onder meer:
“Op 17 april 2015 heb ik geprobeerd telefonisch contact met u op te nemen (…). U was echter niet aanwezig. Ik heb mijn telefoonnummer opgegeven met het verzoek contact met mij op te nemen. Ik heb echter nog niets vernomen en daarom stuur ik u deze brief met nogmaals mijn telefoonnummer.”
2.7.
Met dagtekening 7 mei 2015 schrijft de Inspecteur aan belanghebbende onder meer:
“Op 17 april 2015 heb ik geprobeerd telefonisch contact met u op te nemen (…). U was echter niet aanwezig. Ik heb mijn telefoonnummer opgegeven met het verzoek contact met mij op te nemen. Ik heb echter nog niets vernomen en daarom stuur ik u deze brief met nogmaals mijn telefoonnummer. (…) Deze brief heb ik reeds op 24 april 2015 naar u toegestuurd. Naar aanleiding hiervan heb ik geen reactie van u ontvangen, derhalve nogmaals deze brief.”
2.8.
Met dagtekening 15 mei 2015 schrijft belanghebbende aan de Inspecteur onder meer:
“Ik verricht mijn werkzaamheden hoofdzakelijk buiten kantoor op locatie en ben daardoor niet altijd in de gelegenheid adequaat en vertrouwelijk op telefoonverzoeken te reageren. Daarnaast heb ik naar aanleiding van uw correspondentie op 29 april 2015, 5 mei 2015, 12 mei 2015 als ook heden getracht u telefonisch op het opgegeven telefoonnummer te bereiken echter zonder succes. Nu het maken van een telefonisch contact moeizaam verloopt, laat ik u derhalve onderstaand voor de komende vier weken mijn verhinderdata toekomen, met het verzoek binnen deze data een geschikt moment uit te kiezen voor de te entameren hoorzitting.”
2.9.
De Inspecteur heeft – zonder belanghebbende in de gelegenheid te stellen te worden gehoord – de bezwaren afgewezen.
2.10.
De Inspecteur heeft naar aanleiding van het beleidsbesluit van 1 september 2016, Stcrt. 47.203, bij ambtshalve genomen besluiten van 30 september 2016, onderscheidenlijk 3 oktober 2016 de boeten verlaagd tot elk € 52.

3.Het geschil

In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd en of de boeten terecht en, zo ja, tot het juiste bedrag zijn opgelegd. Voorts is in geschil of belanghebbende recht heeft op vergoeding van proceskosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

4.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid hoger beroep

4.1.
De brief waarbij belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld, bevatte niet de gronden van het hoger beroep. Bij brief van 18 april 2016 is belanghebbende in de gelegenheid gesteld uiterlijk 16 mei 2016 dit verzuim te herstellen. Deze termijn is op verzoek van belanghebbende verlengd, laatstelijk tot 19 juli 2016. Belanghebbende heeft de gronden ingezonden bij brief van 19 juli 2016, die het Hof op 20 juli 2016 heeft ontvangen.
4.2.
De brief waarbij het verzuim is hersteld, is – naar het Hof aannemelijk acht binnen de gestelde termijn ter post bezorgd. Deze brief is binnen een week na afloop van die termijn ontvangen. Naar het oordeel van het Hof is het verzuim daarmee tijdig hersteld (vgl. artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)).
Hoorplicht
4.3.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de hoorplicht is geschonden en dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat schending van de hoorplicht geoorloofd was.
4.4.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de hoorplicht is geschonden. Zij heeft vervolgens vastgesteld dat omtrent de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan tussen de Inspecteur en belanghebbende geen verschil van mening bestaat en dat het geschil betrekking heeft op een aangelegenheid waarbij de Inspecteur geen beleidsvrijheid toekomt. Gelet op een en ander heeft de Rechtbank geoordeeld dat ondanks de schending van de hoorplicht de uitspraak op bezwaar in stand kan worden gelaten (artikel 6:22 van de Awb).
4.5.
De Rechtbank heeft dus, anders dan belanghebbende meent, geoordeeld dat de hoorplicht is geschonden. Het Hof is dat met de Rechtbank eens. Anders dan belanghebbende meent, heeft de Rechtbank niet geoordeeld dat de schending van de hoorplicht geoorloofd is. Belanghebbende heeft het Hof verzocht de zaak niet terug te wijzen naar de Inspecteur, maar zelf af te doen. Dat zal het Hof doen.
Verrekening
4.6.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat verrekening van de rekeningen motorrijtuigenbelasting mogelijk was. Hij wijst in dit verband op artikel 24, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW).
4.7.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat verrekening een bevoegdheid van de Ontvanger is, maar geen verplichting. Voorts wijst hij erop dat motorrijtuigenbelasting op aangifte moet worden voldaan. Voordat een naheffingsaanslag is opgelegd, bestaat geen invorderbare schuld, zodat de Ontvanger zelfs niet de bevoegdheid tot verrekening heeft, aldus de Inspecteur.
4.8.
Verrekening van bestuursrechtelijke geldschulden, zoals hier aan de orde, is slechts mogelijk als daarin bij wettelijk voorschrift is voorzien (artikel 4:93 van de Awb). Verrekening op grond van artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek is daarom niet mogelijk. Op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel a, van de IW is de Ontvanger bevoegd uit te betalen en te innen bedragen met elkaar te verrekenen. Naar het oordeel van het Hof is een belasting die op aangifte moet worden voldaan, geen te innen bedrag in de zin van die bepaling. De Ontvanger is daarom niet op grond van die bepaling bevoegd die belasting te verrekenen met een aan de belastingplichtige uit te betalen bedrag. Bovendien heeft belanghebbende niet verzocht om tot verrekening over te gaan. Zij heeft immers verzocht de haar toekomende bedragen uit te betalen. Daaruit volgt dat de verschuldigde motorrijtuigenbelasting niet is verrekend met de bedragen waarop belanghebbende recht heeft. De motorrijtuigenbelasting is daarom niet door verrekening betaald. Niet in geschil is dat ook niet op andere wijze is betaald. De naheffingsaanslagen zijn daarom terecht opgelegd.
Verzuimboeten
4.9.
Belanghebbende heeft de verschuldigde belasting niet betaald. Belanghebbende heeft tegen de verzuimboeten niets anders aangevoerd dan haar hiervoor verworpen standpunt dat de belasting door verrekening was betaald. Deze boeten zijn daarom terecht opgelegd.
4.10.
De Inspecteur heeft, nadat hij de boeten had opgelegd en nadat de Rechtbank uitspraak had gedaan, de boeten verlaagd naar aanleiding van het beleidsbesluit van 1 september 2016, Stcrt. 47.203 (zie onder 2.10). In dat Besluit zijn boeten als de onderhavige verlaagd omdat, zo begrijpt het Hof, op die manier beter rekening wordt gehouden met de strafwaardigheid van het niet betalen van de belasting. De aanvankelijk opgelegde boeten waren dus te hoog. Het Hof zal de Inspecteur volgen in dit standpunt.
4.11.
Het Hof acht de boeten zoals deze luiden na vermindering door de Inspecteur passend en geboden. De Rechtbank heeft de boeten tot een te hoog bedrag in stand gelaten.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Omdat het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, bepaalt het Hof dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt.
5.2.
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken.
5.3.
Aanvankelijk zijn te hoge boeten opgelegd. Dat brengt mee dat de boetebeschikkingen onrechtmatig waren. Deze onrechtmatigheid is aan de Inspecteur te wijten, omdat hij te hoge boeten heeft opgelegd. Daaraan doet niet af dat het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst die hogere boeten voorschreef, omdat (1) op grond van dat Besluit de boete moet worden gematigd als deze te hoog is en (2) de omstandigheid dat het Besluit te hoge boeten voorschreef aan de Inspecteur moet worden toegerekend.
5.4.
De Inspecteur betwist dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Hij wijst erop dat de rechtsbijstand feitelijk is verleend door [A] , die directeur van belanghebbende is. Voorts betwist hij dat daadwerkelijk kosten zijn gemaakt.
5.5.
Belanghebbende stelt daartegenover dat aanvankelijk de vader van [A] haar enige aandeelhouder was, die feitelijk de onderneming van belanghebbende dreef. Na diens overlijden verricht belanghebbende geen activiteiten meer. De erven van de vader, [A] en zijn zuster, zijn haar aandeelhouders en [A] is onbezoldigd directeur ad interim. Belanghebbende stelt dat [B] haar kosten in rekening brengt en dat zij die ook betaalt.
5.6.
Rechtsbijstand is verleend door [B] BV, die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, en die in het onderhavige geval deze bijstand heeft doen verlenen door haar directeur [A] . [A] is weliswaar tevens directeur van belanghebbende, maar is dat onbezoldigd en slechts ‘ad interim’. Voorts verricht belanghebbende geen activiteiten. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van het Hof de rechtsbijstand beroepsmatig verleend door een derde. Ook acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende voor deze rechtsbijstand daadwerkelijk kosten heeft gemaakt.
5.7.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat het inroepen van rechtsbijstand door een derde in dit geval niet redelijk was. Hij wijst erop dat [A] optreedt zowel namens belanghebbende als namens de gemachtigde. Voorts houdt belanghebbende blijkens de inschrijving in het handelsregister zich bezig met het geven van adviezen en het verlenen van bijstand op fiscaal gebied.
5.8.
In aanmerking genomen dat – naar onweersproken is gesteld – [A] slechts statutair directeur van belanghebbende is en geen betaalde arbeid voor haar verricht en belanghebbende haar fiscale zaken reeds gedurende langere tijd heeft laten behartigen door [B] , kan niet worden gezegd dat het – met het oog op de onderhavige bezwaar- en (hoger)beroepsprocedures – inroepen door belanghebbende van door [B] te verrichten rechtsbijstand als onredelijk moet worden bestempeld. De omstandigheid dat [B] wordt vertegenwoordigd door [A] doet daaraan niet af (vergelijk Hof Arnhem/Leeuwarden 20 augustus 2013, nrs. 12/00707 en 12/00711, ECLI:NL:GHARL:2013:6256).
5.9.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 246 voor de kosten in de bezwaarfase (1 punt (bezwaarschrift)  wegingsfactor 1  € 246), € 990 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 495) en € 990 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 495), ofwel in totaal op € 2.226.

6.Beslissing

Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de naheffingsaanslagen,
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de boeten,
– verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur inzake de boeten ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de desbetreffende uitspraken van de Inspecteur,
– handhaaft de boeten zoals deze door de Inspecteur ambtshalve zijn verminderd,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.226,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 331 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 503 in verband met het hoger beroep bij het Hof,
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. N. Djebali, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op
7 november 2017in het openbaar uitgesproken.
De griffier,
De voorzitter,
(S. Darwinkel)
(J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 8 november 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.