In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank de bezwaren van belanghebbende tegen naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en verzuimboeten ongegrond heeft verklaard. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd over de tijdvakken van 17 augustus 2014 tot en met 16 november 2014 en van 17 november 2014 tot en met 16 februari 2015. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de bezwaren van belanghebbende afgewezen, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de zitting op 28 juni 2017 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende betwistte de rechtmatigheid van de naheffingsaanslagen en de opgelegde verzuimboeten, en stelde dat er recht op vergoeding van proceskosten was voor door een derde verleende rechtsbijstand. Het Hof oordeelde dat de hoorplicht was geschonden, maar dat dit niet leidde tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat er geen verschil van mening bestond over de feiten.
Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd, omdat belanghebbende de verschuldigde motorrijtuigenbelasting niet had betaald. De opgelegde verzuimboeten werden eveneens als terecht beoordeeld. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de boeten, en veroordeelde de inspecteur tot vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten van belanghebbende, die in totaal op € 2.226 werden vastgesteld.