ECLI:NL:GHARL:2013:6256

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 augustus 2013
Publicatiedatum
23 augustus 2013
Zaaknummer
12/00707 en 12/00711
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vennootschapsbelasting en verzuimboete met betrekking tot aanmaning en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzuimboete die aan belanghebbende was opgelegd wegens het niet indienen van de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2008. De belanghebbende, een besloten vennootschap, had een aanslag vennootschapsbelasting ontvangen, waarbij een verzuimboete van € 567 was opgelegd. Na bezwaar van de belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag verminderd, maar de boete gehandhaafd. De Rechtbank heeft de boetebeschikking vernietigd, omdat de Inspecteur niet had aangetoond dat de aanmaning naar de belanghebbende was verzonden.

In hoger beroep heeft het Hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur voldoende bewijs had geleverd dat de aanmaning naar het juiste adres was verzonden. De belanghebbende had niet overtuigend aangetoond dat zij de aanmaning niet had ontvangen. Het Hof concludeerde dat de verzuimboete terecht was opgelegd. Daarnaast was er een geschil over de proceskostenvergoeding. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende recht had op vergoeding van de proceskosten in beroep en hoger beroep, maar niet voor de bezwaarfase, omdat de herroeping van de aanslag niet was veroorzaakt door een onrechtmatigheid van de Inspecteur. De totale proceskostenvergoeding werd vastgesteld op € 1.180.

De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd, de boetebeschikking werd vernietigd en de Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 12/00707 en 12/00711
uitspraakdatum:
20 augustus 2013
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[X] te [Z](hierna: belanghebbende)
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[P]
(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 30 oktober 2012, nummer AWB 12/902, in het geding tussen
belanghebbende en de Inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd. Daarbij is bij beschikking een verzuimboete aan belanghebbende opgelegd ten bedrage van € 567.
1.2.
Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag verminderd, de boetebeschikking gehandhaafd en het verzoek om vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar afgewezen.
1.3.
Het door belanghebbende tegen de op de boetebeschikking betrekking hebbende uitspraak op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank gegrond verklaard. De Rechtbank heeft die uitspraak op bezwaar alsmede de boetebeschikking vernietigd. Het verzoek om vergoeding van proceskosten is door de Rechtbank afgewezen.
1.4.
Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem (thans het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden; hierna: het Hof). Partijen hebben over en weer een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft voorts (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft dit incidentele hoger beroep schriftelijk beantwoord.
1.5.
Tot de stukken van het geding behoort, naast voormelde stukken, voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaken betrekking heeft alsmede het door de Inspecteur met dagtekening 20 juni 2013 ingediende nadere stuk.
1.6.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 4 juli 2013 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: [A] als gemachtigde van belanghebbende alsmede [[.]] en [[.]] namens de Inspecteur.
1.7.
Belanghebbende heeft ter zitting twee pleitnota’s overgelegd.
1.8.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, is gevestigd op het adres [a-straat 1] te [Z]. Volgens haar statuten drijft belanghebbende een administratie- en adviesbureau.
2.2.
In het onderhavige jaar (2008) waren alle aandelen in belanghebbende in het bezit van mevrouw [B], zijnde de moeder van de heer [A] (de gemachtigde in deze procedure; hierna: de gemachtigde). Mevrouw [B] is op 1 februari 2009 overleden. De aandelen in belanghebbende behoren sindsdien tot de onverdeelde boedel van erflaatster. Tot deze boedel zijn gerechtigd de gemachtigde en diens zuster. De gemachtigde is sedert 14 april 2009 bestuurder (directeur ad interim) van belanghebbende. Hij verricht geen betaalde arbeid voor belanghebbende.
2.3.
De fiscale belangen van belanghebbende worden sinds 2001 behartigd door [C] b.v. (hierna: [C]). Directeur van [C] is de gemachtigde. [C] heeft geen (andere) werknemers in dienst. [C] beschikt over een beconnummer.
2.4.
Belanghebbende is door de Inspecteur uitgenodigd tot het doen van de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2008 (hierna: aangifte Vpb 2008). De aangifte Vpb 2008 is niet vóór de in de uitnodiging gestelde termijn ingediend.
2.5.
Tot de stukken van het geding behoort een afschrift van een zogenoemde, op 5 januari 2010 gedagtekende herinneringsbrief, waarin belanghebbende eraan wordt herinnerd dat zij nog geen aangifte Vpb 2008 heeft gedaan, zij zulks alsnog dient te doen en dat zij daartoe tot 19 januari 2010 in de gelegenheid wordt gesteld. De brief vermeldt het adres [a-straat 1] te [Z]. In de brief heeft de Inspecteur belanghebbende voorts erop gewezen dat zij, wanneer zij niet reageert op de herinnering, een aanmaning zal krijgen en, wanneer niet of te laat wordt gereageerd op de aanmaning, een boete.
2.6.
De aangifte Vpb 2008 van belanghebbende is niet vóór 19 januari 2010 bij de Inspecteur ingediend. Volgens het automatiseringssysteem van de Inspecteur heeft de Inspecteur belanghebbende bij brief van 10 maart 2010, gericht aan het in 2.1 genoemde adres van belanghebbende, een aanmaning verzonden. Een afschrift van die brief behoort tot de gedingstukken. De brief behelst, voor zover hier van belang, het volgende.
‘Betreft
Aanmaning aangifte 2008
Geachte heer, mevrouw,
U moet over de periode 1 januari 2008 – 31 december 2008 aangifte doen voor de Vennootschapsbelasting.
De aangifte moest vóór 1 juni 2009 bij ons binnen zijn. Op 5 januari 2010 heb ik u een herinnering gestuurd om alsnog aangifte te doen. Misschien bent u vergeten om aangifte te doen, of heeft de aangifte ons niet bereikt.
Wat moet u doen?
U moet alsnog aangifte doen. Deze aangifte moet vóór 24 maart 2010 bij ons binnen zijn.
(…)
Wat gebeurt er als u niet op deze aanmaning reageert?
U bent wettelijk verplicht om (op tijd) aangifte te doen. Als u niet reageert op deze aanmaning, zullen wij het belastbare bedrag moeten schatten. Ook krijgt u een boete als u niet of te laat reageert.
(…)’.
2.7.
De aangifte Vpb 2008 van belanghebbende is niet vóór 24 maart 2010 bij de Inspecteur ingediend.
2.8.
Met dagtekening 7 augustus 2010 heeft de Inspecteur ambtshalve een aanslag Vpb 2008 aan belanghebbende opgelegd, berekend naar een geschat belastbaar bedrag van € 11.000. Gelijktijdig met de aanslag is aan belanghebbende de onderwerpelijke verzuimboete van € 567 opgelegd wegens het niet doen van de aangifte Vpb 2008.
2.9.
Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend tegen deze aanslag en boetebeschikking. In de bezwaarprocedure werd belanghebbende vertegenwoordigd door[C] in de persoon van de gemachtigde. Hangende het bezwaar heeft belanghebbende op 1 oktober 2011 alsnog ‘de aangifte’ Vpb 2008 ingediend. In die ‘aangifte’ is een verlies over 2008 verantwoord van € 5.108. In haar bezwaarschrift heeft belanghebbende een verzoek gedaan tot vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten.
2.10.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de onderhavige aanslag verminderd tot nihil en het verlies over 2008 – overeenkomstig de ‘aangifte’ – vastgesteld op € 5.108. De boetebeschikking is door de Inspecteur gehandhaafd en het verzoek van belanghebbende om vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar is door de Inspecteur afgewezen.
2.11.
De Rechtbank heeft de boetebeschikking vernietigd op de grond dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanmaning naar belanghebbende is verzonden. Hiertegen heeft de Inspecteur hoger beroep aangetekend. Belanghebbende heeft in dit verband (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingesteld. De Rechtbank heeft voorts het verzoek van belanghebbende om vergoeding van in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten afgewezen. Hiertegen heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.
2.12.
In hoger beroep heeft de Inspecteur een op 14 november 2012 door[D] – werkzaam bij de Belastingdienst/Centrale administratie Rechtshandhaving – opgemaakt rapport overgelegd. Dit rapport behelst, voor zover hier van belang, het volgende.
“5. Onderzoek
Ik heb vandaag 6 november 2012 , in het kader van het hiervoor genoemde verzoek, de volgende systemen geraadpleegd:
DAS (Digitaal Archief Systeem)
FAA (Fiscale Afspraken Aanslag)
BBA (Belastingdienst brede Berichten Administratie)
ZP05 (SAP Dispositielijst)
Ik heb in DAS ten aanzien van betrokkene, inzake het document
aanmaning doen van aangifte 2008 het volgende waargenomen:
Dat er een onder zoeksleutel 03460095FAA2008 een Aanmaning aangifte 2008 met kenmerk FAA01.003460095 en dagtekening 10-03-2010 op 05-03-2010 is gearchiveerd.
Ik heb in FAA ten aanzien van betrokkene, inzake het document aanmaning doen van aangifte VPB 2008 het volgende waargenomen:
Een aanmaning is geselecteerd op 24-02-2010 met dagtekening 10-03-2010 en een uiterlijke reactiedatum van 24-03-2010.
Ik heb in BBA ten aanzien van betrokkene, inzake het document aanmaning doen van aangifte VPB 2008 het volgende waargenomen:
Dat er een bericht op 04-03-2010 is verzonden betreffende een Papieren_Formulier ter werking van de printstaat.
Ik heb in het ZP05 ten aanzien van betrokkene, inzake het document aanmaning doen van aangifte VPB 2008 waargenomen dat dit document is opgenomen in de partijen documenten, genaamd FAAB01 Med./Afw. Uitstel-Herin. met generatienummer g0030.
Ik heb in het ZP05 waargenomen dat de partij documenten met generatienummer g0030 op 05-03-2010 is aangeboden aan TNT Post ter postverzending.
Met postbedrijf TNT Post heeft de Belastingdienst/CA contractueel vastgelegd dat in het kalenderjaar 2010, partijen documenten van het soort als generatienummer g0030 worden bezorgd binnen 48 uren na aanbieding.
(…)
7. Ondertekening
Ik heb dit rapport op 14 november te Apeldoorn opgemaakt.
[D]”
2.13
Tot de stukken van het geding behoort voorts een op 29 maart 2013 opgestelde verklaring van [E], werkzaam bij de Belastingdienst/Centrale administratie en leidinggevende van de heer [D]. Hierin verklaart genoemde [E] dat de heer [D] geautoriseerd is de systemen DAS, FAA, BBA, ZP05 en BvR te raadplegen in het kader van zijn functie om vast te leggen wat hij in die systemen heeft waargenomen.
2.14.
In een nader door hem in hoger beroep ingediend stuk heeft de Inspecteur voorts verslag gedaan van een bezoek van een aantal inspecteurs op 31 mei 2013 aan de Belastingdienst/CIE, Print & Mail te Apeldoorn. De inhoud van dit verslag dient hier als herhaald en ingelast te worden aangemerkt.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Tussen partijen is in geschil of te dezen terecht een verzuimboete aan belanghebbende is opgelegd. Voorts houdt partijen verdeeld of belanghebbende recht heeft op vergoeding van proceskosten ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar, beroep en hoger beroep.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikking en tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenbeslissing. Voorts concludeert belanghebbende tot vergoeding van proceskosten voor bezwaar, beroep en hoger beroep.
3.4.
De Inspecteur concludeert (uiteindelijk) tot bevestiging van de bestreden uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Verzuimboete

4.1.
Indien de belastingplichtige de aangifte voor de vennootschapsbelasting niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste € 4.920 (artikel 67a, eerste lid in verbinding met artikel 9, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen; hierna: AWR). In dit geval heeft de Inspecteur - op grond van beleid (het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst) - een verzuimboete van € 567 aan belanghebbende opgelegd.
4.2.
Voor oplegging van de verzuimboete van artikel 67a AWR is geen plaats indien de aanmaning niet op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, en de aanmaning de belastingplichtige ook anderszins niet heeft bereikt. Dit is slechts anders indien zulks het gevolg is van aan de belastingplichtige toe te rekenen omstandigheden (HR 15 december 2006, nr. 41882, LJN AZ4416, BNB 2007/112).
4.3.
In beginsel is het – aldus de Hoge Raad in het zo-even genoemde arrest – aan de inspecteur om aannemelijk te maken dat de aanmaning op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, dan wel dat de aanmaning de belastingplichtige anderszins heeft bereikt. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanmaning op dat adres. Dit brengt mee dat de inspecteur in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres. Het ligt vervolgens op de weg van de belastingplichtige voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de aanmaning niet op zijn adres is ontvangen of aangeboden; voldoende is dat op grond van hetgeen de belastingplichtige aanvoert ontvangst of aanbieding redelijkerwijs moet worden betwijfeld (vgl. HR 25 oktober 2002, nr. 36898, BNB 2003/14, onderdeel 3.2.4). Het staat de feitenrechter vrij om zodanige twijfel gerechtvaardigd te achten op grond van naar zijn oordeel geloofwaardige ontkenning door de belastingplichtige dat de aanmaning op zijn adres is ontvangen of aangeboden. Slaagt de belastingplichtige erin eerdergenoemd vermoeden te ontzenuwen, dan zal de ontvangst of aanbieding van de aanmaning slechts aannemelijk geoordeeld kunnen worden indien de inspecteur daarvan nader bewijs levert.
4.4.
Indien niet aannemelijk wordt dat de aanmaning op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, en evenmin dat de aanmaning hem anderszins heeft bereikt, dan ligt het op de weg van de inspecteur - in voorkomend geval - aannemelijk te maken dat zulks het gevolg is van aan de belastingplichtige toe te rekenen omstandigheden.
4.5.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Inspecteur niet erin is geslaagd aannemelijk te maken dat de aanmaning is verzonden naar belanghebbende. Daarom heeft de Rechtbank de verzuimboete vernietigd.
4.6.
Zoals gezegd, rust – in eerste instantie – op de Inspecteur de last zijn stelling dat de aanmaning naar het adres van belanghebbende is verzonden aannemelijk te maken. Daarbij is, anders dan waarvan belanghebbende kennelijk uitgaat, niet vereist dat sluitend – overtuigend – bewijs van die verzending wordt geleverd door de Inspecteur. Het gaat erom of de door de Inspecteur gestelde toedracht – de verzending van de aanmaningsbrief naar het juiste adres – de meest waarschijnlijke is. In hoger beroep stelt de Inspecteur dat hij voldoende bewijs heeft bijgebracht voor de conclusie dat de aanmaning naar het juiste adres van belanghebbende is verzonden. Daartoe wijst hij onder meer op de – in onderdeel 2.6 weergegeven – afdruk van de door de Belastingdienst bewaarde digitale kopie van de aanmaningsbrief met vermelding van het vestigingsadres van belanghebbende [a-straat 1] te[Z] en op de – in onderdeel 2.12 weergegeven – verklaring van de heer [D] van de Belastingdienst/Centrale administratie Rechtshandhaving.
4.7.
Bij de beantwoording van de vraag of de Inspecteur te dezen aan zijn bewijslast heeft voldaan, stelt het Hof voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat het op het afschrift van de aanmaning vermelde adres [a-straat 1] te[Z], het juiste adres van belanghebbende is. Voorts stelt het Hof voorop dat, gelet op de in 2.13 vermelde verklaring van [E], de verklaring van de heer [D] inzake de aanmaning bevoegdelijk is vastgesteld en in deze procedure als bewijsmiddel kan worden gebezigd. Gelet op deze verklaring en het tot gedingstukken behorende afschrift van de aanmaningsbrief, acht het Hof - anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld - de Inspecteur erin geslaagd aannemelijk te maken dat de aanmaning daadwerkelijk is verzonden naar het (juiste) adres van belanghebbende. In dit verband acht het Hof van belang dat in de geloofwaardige verklaring van de heer[D] meermalen concrete koppelingen zijn gemaakt met de onderhavige aanmaning (onder meer vermelding van het generatienummer van de documenten waarin de onderhavige aanmaning is opgenomen en de aanbieding van de documenten met dat generatienummer aan het postbedrijf).
4.8.
Nu de Inspecteur erin is geslaagd aannemelijk te maken dat de onderwerpelijke aanmaning naar het juiste adres van belanghebbende is verzonden, ligt het op de weg van belanghebbende om het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanmaning op het adres [a-straat 1] te [Z] te ontzenuwen. Met de enkele, niet nader onderbouwde stelling dat zij de aanmaning niet heeft ontvangen, is belanghebbende daarin naar het oordeel van het Hof niet geslaagd. Die enkele stelling is voor het Hof onvoldoende om ontvangst of aanbieding van de aanmaning op genoemd adres te betwijfelen.
4.9.
Een en ander betekent dat de verzuimboete in zoverre terecht aan belanghebbende is opgelegd. Met dit oordeel is de voorwaarde die in wezen aan het instellen van het incidentele hoger beroep is verbonden vervuld. Dit betekent, anders dan de Inspecteur heeft geconcludeerd, dat het incidentele hoger beroep inhoudelijk dient te worden behandeld. In het kader van dit incidenteel ingestelde hoger beroep heeft belanghebbende onder meer gesteld, kort gezegd, dat oplegging van de verzuimboete in strijd is met het tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur behorende vertrouwensbeginsel. De Inspecteur heeft zich ter zitting met deze stelling verenigd. Dit betekent dat de beslissing van de Rechtbank om de onderhavige verzuimboete te vernietigen - wat er zij van de door haar daartoe gebezigde gronden - juist is.
Proceskosten
4.10.
Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van proceskosten ter zake van door een derde beroepmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar, beroep en in hoger beroep.
4.11.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden – voor zover hier van belang – de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaarschrift redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuurorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4.12.
Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, Awb is - voor zover hier van belang - de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Op het hoger beroep is deze bepaling van overeenkomstige toepassing (artikel 27j, eerste lid, van de AWR; thans artikel 8:108, eerste lid, Awb).
4.13.
Het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit), hetwelk is gebaseerd op onder meer genoemde artikelen 7:15 en 8:75 Awb, bevat nadere regels met betrekking tot de proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedures. In artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit is bepaald dat kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen.
4.14.
Ter zitting heeft de Inspecteur desgevraagd verklaard dat niet langer in geschil is dat belanghebbende ‘kosten’ heeft gemaakt, [C] ‘beroepsmatig rechtsbijstand verleent’ en dat zij als ‘een derde’ kan worden aangemerkt in de zin van artikel 1, onder a, van het Besluit. De Inspecteur heeft ter zitting evenwel vastgehouden aan zijn in de gedingstukken ingenomen standpunt dat het inroepen van rechtsbijstand door belanghebbende in dit geval niet redelijk is, aangezien de directeur van [C] – de gemachtigde [A] – ook directeur van belanghebbende is. Gelijk belanghebbende bepleit, verwerpt het Hof dit standpunt. In aanmerking genomen dat – naar onweersproken is gesteld – [A] slechts statutair directeur van belanghebbende is en geen betaalde arbeid voor haar verricht en belanghebbende haar fiscale zaken reeds gedurende langere tijd heeft laten behartigen door[C], kan niet worden gezegd dat het – met het oog op de onderhavige bezwaar- en (hoger)beroepsprocedures – inroepen door belanghebbende van door [C] te verrichten rechtsbijstand als onredelijk moet worden bestempeld. De omstandigheid dat [C] wordt vertegenwoordigd door [A] doet daaraan niet af.
4.15.
De Inspecteur heeft voorts gesteld dat de kosten voor de bezwaarfase niet voor vergoeding in aanmerking komen, aangezien hier geen sprake is van het herroepen van een besluit wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Het Hof onderschrijft die stelling. In aanmerking genomen dat belanghebbende geen, ook niet na daartoe te zijn aangemaand, tijdige aangifte heeft gedaan, de Inspecteur mitsdien gehouden was het belastbare bedrag van belanghebbende te schatten en hij dit – naar het oordeel van het Hof – op een redelijke wijze heeft gedaan (het vastgestelde belastbare bedrag beloopt ‘slechts’ € 11.000), kan redelijkerwijs niet worden gezegd dat het herroepen van de aanslag in de bezwaarfase is geschied wegens een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid. Eerst door het verstrekken van gegevens in de bezwaarfase door belanghebbende, kon de Inspecteur meer concreet de belastingschuld van belanghebbende bepalen. Mitsdien heeft de Rechtbank terecht geen vergoeding toegekend voor de kosten van de bezwaarfase.
4.16.
Voor beroep en hoger beroep geldt volgens vaste jurisprudentie als hoofdregel dat een belastingplichtige die geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld door de rechter, recht heeft op vergoeding van de gemaakte proceskosten. Het Hof ziet geen grond om van deze hoofdregel af te wijken. Dit betekent dat belanghebbende in aanmerking komt voor de door haar in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten.
4.17.
Die kosten dienen te worden berekend op basis van het Besluit. Daarbij is het volgende van belang. Bij de toepassing van het tarief bedoeld in artikel 2, lid 1, letter a, van het Besluit, is van belang dat de waarde per punt, vermeld in onderdeel B1 van de bijlage bij voornoemd Besluit, is verhoogd bij besluit van 20 december 2012, Stb. 2012, 683. Deze wijziging is volgens het besluit van 20 december 2012, Stb. 2012, 684, met ingang van 1 januari 2013 in werking getreden. Laatstgenoemd besluit bevat ten aanzien van dit tarief geen voorschriften van overgangsrecht. Daarom dient te gelden dat indien de hogere rechter na vernietiging van de uitspraak van een lagere rechter een proceskostenvergoeding vaststelt die betrekking heeft op een eerdere fase van de procedure, het verhoogde tarief moet worden toegepast, ook als die lagere rechter in die eerdere fase vóór 1 januari 2013 uitspraak heeft gedaan (zie HR 19 april 2013, nr. 11/03600, LJN: BX4034).
4.18.
Voor wat betreft het gewicht van de zaken, is, gelet op de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid ervan en de daarmee verband houdende werkbelasting van de gemachtigde, naar het oordeel van het Hof sprake van een lichte zaak in de zin van de bijlage bij het Besluit. Dit betekent dat toepassing van een wegingsfactor 0,5 in beroep en in hoger beroep op haar plaats is.
4.19.
Een en ander leidt tot de volgende proceskostenveroordeling:
Beroep: 2 punten voor proceshandelingen x € 472 x 0,5 = € 472
(Incidenteel) hoger beroep: 3 punten voor proceshandelingen x € 472 x 0,5 = € 708
In totaal derhalve € 1.180.
Slotsom
Het hoger beroep van de Inspecteur, het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van belanghebbende zijn gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht voor de procedure in beroep en in hoger beroep termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het Hof stelt deze kosten, zoals hiervóór is overwogen, overeenkomstig het Besluit vast op € 1.180 ter zake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;
  • verklaart het beroep bij de Rechtbank gegrond;
  • vernietigt de op de boetebeschikking betrekking hebbende uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de boetebeschikking;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.180, en
  • gelast de Staat aan belanghebbende te vergoeden het door haar voor het hoger beroep betaalde griffierecht van € 466.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. M.G.J.M. van Kempen in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst en mr. N.G.U Bezemer als griffiers.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2013.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 20 augustus 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.