In deze zaak gaat het om de ontbinding van een pachtovereenkomst tussen [geïntimeerden] en [appellant 1]. [appellant 1], een 79-jarige pachter, heeft feitelijk het gebruik van de pachtgronden afgestaan en voldoet niet meer aan het vereiste van persoonlijk gebruik zoals gesteld in artikel 7:347 BW. De vordering tot indeplaatsstelling van zijn 20-jarige kleinzoon, [appellant 2], wordt afgewezen omdat hij niet voldoet aan de vereisten van opleiding en ervaring. Het hof oordeelt dat de tekortkoming van [appellant 1] niet van geringe betekenis is en dat de ontbinding van de pachtovereenkomst gerechtvaardigd is. De vorderingen van [appellanten] worden afgewezen en de eerdere vonnissen van de rechtbank worden bekrachtigd. Het hof veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep.