ECLI:NL:GHARL:2017:9376

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 september 2017
Publicatiedatum
30 oktober 2017
Zaaknummer
200.216.849
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Relatiebeding en de vraag of leveranciers onder het relatiebeding vallen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of een relatiebeding in een arbeidsovereenkomst door de werknemer is overtreden. De appellant, een besloten vennootschap, had de werknemer, [geïntimeerde], in dienst als schoonheidsspecialiste. Na het beëindigen van de arbeidsovereenkomst heeft [geïntimeerde] een eigen onderneming opgericht en contact onderhouden met de leverancier van een apparaat dat zij in haar werkzaamheden gebruikte. De appellant stelde dat dit in strijd was met het relatiebeding in de arbeidsovereenkomst, dat verbiedt om zakelijke betrekkingen aan te gaan met (voormalige) relaties van de werkgever zonder toestemming. Het hof oordeelde dat de uitleg van het relatiebeding niet zo ruim kon worden opgevat dat ook leveranciers onder het begrip 'relaties' vielen. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van een overtreding van het relatiebeding door [geïntimeerde]. De grieven van de appellant werden verworpen, en de beschikking van de kantonrechter werd in stand gelaten. De kosten van het hoger beroep werden toegewezen aan de appellant, die in het ongelijk werd gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.216.849
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, 5720279)
beschikking van 20 september 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant]
gevestigd te [vestigingsplaats appellant] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verzoekster in eerste aanleg, verweerster in het tegenverzoek,
hierna te noemen [appellant] ,
advocaat mr. M.J. Wagemans,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te Venray,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verweerster in eerste aanleg, verzoekster in het tegenverzoek,
hierna te noemen [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. P.A.M. van Hoef.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen) van 21 april 2017.

2.2. Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het beroepschrift (met producties) van [appellant] , ter griffie ontvangen op 30 mei 2017,
- het verweerschrift tevens incidenteel appel (met producties),
- het verweerschrift in het incidenteel appel,
- de op 9 augustus 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij [geïntimeerde] pleitnotities heeft overgelegd.
2.2
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof beschikking bepaald op
20 september 2017 of zoveel eerder als mogelijk is.
2.3
[appellant] heeft in haar hoger beroepschrift verzocht dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
1. de bestreden beschikking zal vernietigen;
2. alsnog zal gebieden dat [geïntimeerde] zich heeft te houden aan de in de arbeidsovereenkomst overeengekomen bedingen, waaronder uitdrukkelijk het relatiebeding;
3. alsnog zal bepalen dat als [geïntimeerde] na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst bij voortzetting van de onderneming contacten met SkinCare Solutions blijft onderhouden, zij daarmee het relatiebeding in artikel 13 van de arbeidsovereenkomst overtreedt;
4. alsnog zal bepalen dat als [geïntimeerde] zich niet houdt aan de overeengekomen bedingen, waaronder uitdrukkelijk het relatiebeding, zij aan [appellant] een boete verbeurt van
€ 4.537,- per overtreding en een boete verbeurt van € 453,- per dag dat de overtreding voortduurt;
5. alsnog zal verklaren voor recht dat [geïntimeerde] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten jegens [appellant] , ten gevolge waarvan [appellant] geen transitievergoeding is verschuldigd aan [geïntimeerde] op grond van (het hof leest:) artikel 7:673 lid 7 sub c B.W.;
6. [geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van beide instanties.
2.4
[geïntimeerde] heeft het principaal hoger beroep bestreden en bij wege van incidenteel hoger beroep verzocht [appellant] , als in de ongelijk gestelde partij, in de kosten van de eerste aanleg te veroordelen met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
2.5
[appellant] heeft zich bij verweerschrift in het incidenteel hoger beroep tegen dit verzoek verzet.

3.De feiten

In hoger beroep staan de volgende feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, vast.
3.1
[geïntimeerde] , geboren op 30 november 1979, is op 15 september 2008 bij [appellant] in dienst getreden als schoonheidsspecialiste in de schoonheidssalon van [appellant] te [vestigingsplaats appellant] . [geïntimeerde] is aanvankelijk werkzaam geweest op basis van een arbeids-overeenkomst voor bepaalde tijd en vanaf 15 september 2011 op basis van een arbeids-overeenkomst voor onbepaalde tijd. Het laatstverdiende salaris van [geïntimeerde] bedroeg
€ 886,67 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag op basis van een 16-urige werkweek. In deze salon werkte zij onder meer met een zogenoemde Nora Bode OXYjet (hierna: OXYjet). Dit is een apparaat dat via een gepatenteerde methode op basis van zuurstof de huid verbetert (anti-aging). [appellant] had dit apparaat gekocht bij haar leverancier, de vennootschap onder firma SkinCare Solutions v.o.f. (hierna SkinCare Solutions), exclusief distributeur voor de OXYjet systemen van Nora Bode in de Benelux.
3.2.
In de tussen partijen op 19 augustus 2011 gesloten arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (en in de daaraan voorafgaande arbeidsovereenkomst(en) voor bepaalde tijd) is - onder meer - opgenomen:

Artikel 11: non-concurrentiebeding
Het is werknemer verboden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever gedurende één jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst, binnen het geografische gebied in een straal van 15
kilometer vanaf de standplaats als bedoeld in artikel 2 lid 4, direct of indirect werkzaam te zijn,
betrokken te zijn, onderzoek te verrichten of een financieel belang te hebben bij, dan wel advies te
geven of diensten te verlenen of (neven)werkzaamheden aan een onderneming of instelling die zich op
dezelfde markt begeeft als werkgever, dan wel die gelijke of gelijksoortige werkzaamheden verricht,
adviezen geeft en/of diensten verleent als werkgever, of die dezelfde activiteiten ontplooit als
werkgever.
Artikel 12: verbod van nevenwerkzaamheden
Het is werknemer verboden zonder schriftelijke voorafgaande toestemming van werkgever gedurende
de loop van dienstbetrekking werkzaamheden te verrichten voor een andere werkgever die:
- op welke wijze dan ook concurrerend zijn met de activiteiten van werkgever;
- een zodanig beslag op werknemer leggen dat werknemer zijn werkzaamheden niet meer naar
behoren kan uitvoeren;
- schadelijk kunnen zijn voor de goede reputatie van werkgever.
Artikel 13: relatiebeding
Het is werknemer evenmin toegestaan om gedurende een periode van één jaar na het einde van de
arbeidsovereenkomst op enige wijze zakelijke betrekkingen aan te gaan of te onderhouden met
(voormalige) relaties van werkgever, behoudens de voorafgaande schriftelijke toestemming van
werkgever.
Artikel 14: boetebeding
Werknemer is van rechtswege in gebreke indien hij in strijd met zijn verplichtingen uit hoofde van
deze arbeidsovereenkomst handelt en zal in afwijking van artikel 7.650 lid 3 BW voor iedere
overtreding een voor werkgever bestemde boete verbeuren waarvan het bedrag overeenkomt met
€ 4.537,- per overtreding, alsmede een boete gelijk aan € 453,- voor elke dag dat de overtreding, na
mededeling van de ontdekking daarvan door werkgever, voortduurt, onverminderd het recht van
werkgever om in plaats daarvan volledige schadevergoeding te vorderen.
3.3
Op 1 juni 2016 heeft [geïntimeerde] , zonder overleg met en/of toestemming van [appellant] , een eigen onderneming (eenmanszaak) ingeschreven in het register van de Kamer van
Koophandel met de naam [bedrijf geïntimeerde] . Blijkens het overgelegde uittreksel Kamer van
Koophandel bestaan de ondernemingsactiviteiten van [bedrijf geïntimeerde] uit schoonheids-verzorging en -behandelingen, massages, pedicures en manicures.
3.4
[geïntimeerde] heeft een OXYjet gekocht bij SkinCare Solutions.
3.5
Op 1 oktober 2016 is [geïntimeerde] met zwangerschapsverlof gegaan.
3.6
Op 16 november 2016 zijn partijen in aanvulling op het in de arbeidsovereenkomst
bepaalde met ingang van 20 januari 2017 een wijziging van de arbeidstijd overeengekomen
van 32 uur per week naar 16 uur per week.
3.7
Op 31 januari 2017, de dag dat [geïntimeerde] haar werkzaamheden bij [appellant] na haar zwangerschapsverlof heeft hervat, heeft [geïntimeerde] [appellant] verteld aan huis in Venray een eigen onderneming (schoonheidssalon) te zijn begonnen.
3.8
Bij aangetekende brief (en (gelijkluidend) e-mailbericht) van haar gemachtigde van
1 februari 2017 heeft [appellant] [geïntimeerde] met onmiddellijke ingang geschorst. Deze brief
luidt:
“(...) Op de website (...) staat vermeld dat u (in 2016) een onderneming hebt opgericht die vandaag de dag nog steeds activiteiten ontplooit. (...).
Verder blijkt dat de activiteiten / behandelingen die u aanbiedt concurrerend zijn met de activiteiten
van cliënte (uw werkgever). Zo biedt u dezelfde behandelingen aan, gebruikt u hetzelfde apparaat en
dezelfde behandeltechnieken. (...)
Met de exploitatie van uw eigen onderneming, de eenmanszaak [bedrijf geïntimeerde] , hebt u de
weloverwogen beslissing gemaakt de overeengekomen artikelen 12 (verbod van nevenwerkzaamheden) en 13 (relatiebeding) in de arbeidsovereenkomst naast u neer te leggen.
Op grond van het voormelde staat vast dat u zich jegens uw werkgever (ernstig) verwijtbaar hebt
gedragen. U hebt het relatiebeding en het verbod van nevenwerkzaamheden op ernstige wijze
geschonden. Sprake is van zodanig verwijtbaar handelen en een verstoorde arbeidsrelatie dat van
cliënte in redelijkheid niet (meer) kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
(...)
U laat mijn cliënte daarom geen andere keus dan u, met ingang van vandaag, te schorsen, welke
schorsing is gebaseerd op redelijke gronden. Gedurende de schorsing behoudt u wel uw aanspraak op
loon.
Verder bericht ik u dat de schorsing niet enkel wordt ingezet omdat sprake is [van] (‘ernstig)
verwijtbaar handelen en omdat nog nader onderzoek gepleegd moet worden. De schorsing ziet ook op
de vervolgactie die cliënte op zeer korte termijn zal nemen, die gericht is op een einde dienstverband
met u. (...)”

4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan

4.1
[appellant] heeft de kantonrechter verzocht, na wijziging van eis en kort weergegeven, dat de kantonrechter bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
- de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] op zo kort mogelijke termijn zal ontbinden;
- een verklaring voor recht (zal geven) dat [appellant] aan [geïntimeerde] geen transitievergoeding is verschuldigd;
- [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van een boete voor de door haar begane over-tredingen op grond van artikel 14 van de arbeidsovereenkomst van € 4.537,00, te vermeer-deren met € 453,00 per dag dat [geïntimeerde] in strijd handelt met de arbeidsovereenkomst;
- indien en voor zover wordt gekomen tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, [geïntimeerde] tevens zal gebieden zich te houden aan de in de arbeidsovereenkomst opgenomen bedingen, waaronder nadrukkelijk begrepen het relatiebeding, bij gebreke waarvan een boete verschuldigd is;
- met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure.
4.2
[geïntimeerde] heeft bij zelfstandig tegenverzoek verzocht [appellant] te veroordelen om aan haar te betalen, met loonspecificatie, € 696,96 nettoloon over de maand maart 2017, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2017 tot aan de dag van volledige betaling, alsmede vermeerderd met de wettelijke verhoging.
4.3
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking inzake het verzoek van [appellant] de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juni 2017 ontbonden, met compensatie van de proceskosten en het meer of anders verzochte afgewezen.
Inzake het tegenverzoek van [geïntimeerde] heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld, kort gezegd, om aan [geïntimeerde] te betalen € 696,96 nettoloon over de maand maart 2017, vermeerderd met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.

5.De beoordeling in hoger beroep

Omvang hoger beroep5.1 De grieven 1 tot en met 6 in het principaal hoger beroep richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de vraag of het relatiebeding door [geïntimeerde] wordt overtreden door continuering van haar contacten met SkinCare Solutions, in verband met de aangeschafte OXYjet, ontkennend moet worden beantwoord en lenen zich aldus grotendeels voor gezamenlijke behandeling. Met grieven 7 en 8 komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat er aan de zijde van [geïntimeerde] niet sprake is van ernstig verwijtbaar handelen en dat de verzochte verklaring voor recht dat [appellant] aan [geïntimeerde] geen transitievergoeding is verschuldigd, wordt afgewezen. Grief 9 richt zich tegen de proceskostenveroordeling.
In het incidenteel hoger beroep komt [geïntimeerde] op tegen de kostencompensatie in eerste aanleg en verzoekt zij [appellant] in de proceskosten te veroordelen.
5.2
In hoger beroep staat niet langer ter discussie de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juni 2017, nu [geïntimeerde] deze inmiddels heeft geaccepteerd, hoewel zij van mening blijft dat zij niet verwijtbaar heeft gehandeld.
Evenmin ligt in hoger beroep voor de toewijzing van het loon over de maand maart 2017.
5.3
Het hof stelt voorts voorop dat bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep [geïntimeerde] haar incidenteel hoger beroep heeft ingetrokken en dat [appellant] zich daarmee heeft verenigd, zodat dit incidenteel hoger beroep niet langer ter beoordeling aan het hof voorligt.
In het principaal hoger beroep
5.4
Het gaat in hoger beroep in de kern, zoals ook [appellant] ter zitting heeft aangegeven, om de vraag of het relatiebeding door [geïntimeerde] wordt overtreden door continuering van haar contacten met SkinCare Solutions, in verband met de aangeschafte OXYjet.
5.5
Het relatiebeding luidt als volgt: ‘
Het is werknemer evenmin toegestaan om gedurende een periode van één jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst op enige wijze zakelijke betrekkingen aan te gaan of te onderhouden met (voormalige) relaties van werkgever, behoudens de voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever.’
Het hof stelt voorop dat [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft erkend dat het relatiebeding er niet aan in de weg stond dat [geïntimeerde] de OXYjet heeft aangeschaft. Het beding heeft immers eerst werking na het einde van de arbeidsovereenkomst terwijl vaststaat dat de aanschaf heeft plaatsgevonden vóórdat de arbeidsovereenkomst tot een einde is gekomen. Ook is niet in geschil dat het gebruik van de machine door [geïntimeerde] op zichzelf niet bestreken wordt door het beding. [appellant] heeft evenwel aangevoerd dat in verband met het gebruik van de machine [geïntimeerde] gehouden is producten van SkinCare Solutions af te nemen terwijl de machine ook door deze moet worden onderhouden, hetgeen strijd oplevert met het relatiebeding. Onder relaties zijn immers mede begrepen de leveranciers van [appellant] , waaronder SkinCare Solutions, zo heeft zij gesteld. [geïntimeerde] heeft deze uitleg bestreden. Volgens haar ziet het beding alleen op klanten van [appellant]
5.6
Partijen verschillen aldus van mening over de uitleg van het beding en in het bijzonder wie of wat onder het begrip ‘relatie’ moet worden verstaan. Een relatie is volgens Van Dale taalkundig een betrekking waarin zaken of personen tot elkaar staan en tevens ziet het taalkundig op de personen die in betrekking staan, met als genoemd voorbeeld een zakenrelatie. In zoverre kan [appellant] worden toegegeven dat daaronder meer relaties kunnen vallen dan louter klanten, zoals door [geïntimeerde] is betoogd. Evenwel, met de kantonrechter is het hof van oordeel dat de vraag, hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen de partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat, die moet worden aangevuld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers volgens vaste jurisprudentie aan op de zin die de partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kring(en) partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die de bewoordingen waarin deze bepalingen zijn gesteld, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift vaak wel van groot belang (vgl. Hoge Raad 20 februari 2004, ECL:NL:HR:AO1427,
NJ2005, 493). Wanneer partijen bij de schriftelijke vastlegging van hun overeenkomst gebruik maken van een standaardakte, zal uitgangspunt voor de uitleg van een beding uit die akte zijn wat naar gangbaar spraakgebruik (in de desbetreffende kring van het maatschappelijk verkeer) onder het beding wordt verstaan (vgl. Hoge Raad 23 december 2005, ECL:NL:HR:AU2414,
NJ2010, 62).
5.7
Naar het oordeel van het hof ziet een relatiebeding naar doel en strekking in beginsel op beperking van de concurrentie, nu het immers een species is van een concurrentiebeding, zoals ook waarvan [appellant] is uitgegaan, blijkens haar beroepschrift (sub 5.29) als bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep. Doorgaans wordt onder bescherming tegen concurrentie verstaan de bescherming van het klantenbestand van de werkgever. Deze klanten bepalen immers in belangrijke mate de hoogte van de omzet en daarmee het winstpotentieel van de onderneming. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft ook de heer Schonenberg van [appellant] benadrukt dat het weglopen met de klanten cruciaal is. Niet uitgesloten is evenwel dat in bijzondere situaties ook anderen zoals leveranciers daarbij een rol spelen. Dat wordt bepaald door de aard van de onderneming en de aard van de geleverde goederen en diensten. Of dat ook geldt voor de hier aan orde zijnde (leverancier van de) OXYjet hangt in de eerste plaats af van de uitleg die in dit geval moet worden gegeven aan (de reikwijdte van) het relatiebeding.
5.8
De voormelde uitlegmaatstaf brengt met zich dat beoordeeld dient te worden of de ene partij er redelijkerwijs op heeft mogen vertrouwen dat de andere partij de door haar voorgestane uitleg redelijkerwijs zo moest begrijpen. Tussen partijen staat vast dat het beding geen onderwerp van gesprek is geweest ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Desgevraagd heeft [geïntimeerde] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gesteld dat zij begrepen had dat het beding betrekking had op klanten van [appellant] heeft daarentegen aangevoerd dat destijds uitdrukkelijk gekozen is voor de term ‘relaties’ en niet voor de term ‘klanten’, om daaronder ook de leveranciers te laten vallen. Beoogd werd de belangen van [appellant] te beschermen, zodat een werknemer niet binnen een jaar na vertrek dezelfde exclusieve diensten zou kunnen leveren aan klanten, met wie vaak een vertrouwensband was ontstaan, dan wel aan potentiële klanten (zie onder meer beroepschrift sub 5.36 en hetgeen bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is aangevoerd). Deze stelling kan [appellant] evenwel niet baten. [appellant] heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep erkend dat zij deze bedoeling en strekking van de term ‘relatie’ in het arbeidscontract niet besproken heeft met [geïntimeerde] . Onder deze omstandigheden mocht [appellant] er niet zonder meer op vertrouwen dat [geïntimeerde] had begrepen, althans redelijkerwijs had moeten begrijpen, dat [appellant] de term relaties zo ruim opvatte als zij heeft verdedigd en in concreto mede omvatte de leveranciers. Het had in dit geval op de weg van [appellant] gelegen, nu zij diegene was die het contract en het onderhavige relatiebeding had opgesteld, om expliciet aan [geïntimeerde] duidelijk te maken dat de term en daarmee het beding de ruime strekking had die zij beoogde. Daaraan heeft het ontbroken. Zonder die toelichting mocht [geïntimeerde] op haar beurt erop vertrouwen, dat het beding alleen zag op de bescherming van het klantenbestand van haar werkgeefster.
Daarbij speelt een rol dat naar het oordeel van het hof een werkgeefster als [appellant] en een werkneemster als [geïntimeerde] niet tot dezelfde maatschappelijke kringen behoren en over dezelfde kennis beschikken. [appellant] heeft zich, zoals zij zelf heeft benadrukt, nationaal geprofileerd op haar vakgebied en behoort tot de top van de schoonheidssalons in Nederland en mag aldus geacht worden over een grotere kennis, ook op dit terrein - dat immers naar het hof begrijpt tamelijk cruciaal is voor (het behouden van) haar concurrentiepositie in haar branche - te beschikken, terwijl [geïntimeerde] een dergelijke kennis en omgeving ontbeert, althans daarvan is niet gebleken. De stelling van [appellant] dat de door haar voorgestane uitleg van het relatiebeding [geïntimeerde] wel voldoende duidelijk moet zijn geweest op grond van haar opleidingsniveau, kennis en ervaring, ook van het merk [appellant] , zoals zij heeft aangevoerd, is onvoldoende feitelijk onderbouwd zodat het hof daaraan voorbijgaat.
5.9
Het hof is daarom van oordeel dat uitleg van het relatiebeding met zich brengt dat daaronder in dit geval redelijkerwijs niet SkinCare Solutions, als de leverancier van de OXYjet, kan worden begrepen, zodat van een overtreding van het beding reeds daarom geen sprake is. Het beroep van [appellant] op de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 13 maart 2017 (ECLI:NL:RBNHO:2017:2604) gaat daarmee niet op. Daarmee falen de grieven 1 tot en met 6 en zijn de vorderingen in hoger beroep sub 3 en 4 niet toewijsbaar. Gesteld noch gebleken is welk belang [appellant] bij deze stand van zaken daarnaast nog heeft bij het onder 2 opgenomen gevorderde gebod om zich te houden aan de in de arbeidsovereenkomst opgenomen bedingen waaronder het relatiebeding. Tussen partijen is immers niet in geschil dat partijen over en weer gebonden zijn aan hetgeen bepaald is in de arbeidsovereenkomst, dus (ook) aan de daarin opgenomen bedingen, waaronder het relatiebeding. Voor toewijzing van een gebod zoals gevorderd, zonder enige sanctie, ziet het hof zonder enige toelichting, die ontbreekt, geen aanleiding. Daarmee is ook de vordering sub 2 bij gebrek aan belang niet toewijsbaar.
5.1
De grieven 7 en 8 zien op de vraag of sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [geïntimeerde] . Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat zij weliswaar verwijtbaar heeft gehandeld, hetgeen heeft geleid tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, maar dat -mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen- onvoldoende feiten en omstandigheden zijn aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat haar daarvan een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het hof verenigt zich voorts met hetgeen de kantonrechter terzake heeft overwogen in de rechtsoverwegingen 5.14 – 5.16 en maakt die overwegingen tot de zijne. Daarmee falen de grieven 7 en 8 en is de vordering sub 5 niet toewijsbaar.
5.11
Nu de beschikking van de kantonrechter in stand blijft ziet het hof geen aanleiding om anders over de kostenverdeling in eerste aanleg te oordelen dan de kantonrechter heeft gedaan. Omdat partijen over en weer in het gelijk zijn gesteld kon de kantonrechter komen tot het oordeel dat de kosten dienden te worden gecompenseerd. Daarmee faalt ook grief 9.
5.12
Het hof zal [appellant] als de in hoger beroep in het ongelijk te stellen partij in de kosten van dit hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen tot aan deze beschikking worden vastgesteld op € 313,- voor griffierecht en op € 1.788,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten, tarief II in hoger beroep).
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van dit hoger beroep, tot aan deze beschikking aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 313,- voor griffierecht en op € 1.788,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.F.J.N. van Osch, P.L.R Wefers Bettink en O.E. Mulder en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
20 september 2017.