In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 oktober 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.120 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.987 had. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag gehandhaafd, waarop belanghebbende in beroep ging. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
De kern van het geschil is of de forfaitaire rendementsheffing van box 3 in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Belanghebbende betoogde dat het door de wetgever veronderstelde rendement van vier procent niet meer haalbaar is, wat zou leiden tot een buitensporig zware last voor belastingplichtigen. Het Hof oordeelde dat voor het aannemen van een inbreuk op artikel 1 EP niet voldoende is dat het rendement van een bepaalde bezitting structureel beneden de vier procent blijft. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat voor een lange reeks van jaren een rendement van vier procent voor het totale box 3-vermogen niet meer haalbaar is.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door een meervoudige belastingkamer en is openbaar uitgesproken. De proceskosten werden niet toegewezen.