In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 oktober 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 maart 2017. De zaak betreft de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.732 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.360 had. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag gehandhaafd, waarop belanghebbende in beroep ging. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 20 september 2017 werd de zaak gezamenlijk behandeld met andere zaken. Belanghebbende betoogde dat de forfaitaire rendementsheffing op spaarsaldi in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), omdat het veronderstelde rendement van vier procent niet meer haalbaar zou zijn. De inspecteur betwistte dit en concludeerde tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Het Hof overwoog dat de forfaitaire rendementsheffing op regelniveau niet in strijd is met het EVRM, tenzij kan worden aangetoond dat het rendement van vier procent voor een lange reeks van jaren niet meer haalbaar is en belastingplichtigen daardoor een buitensporig zware last ondervinden. Het Hof oordeelde dat belanghebbende hierin niet was geslaagd en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.