In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2014 heeft gehandhaafd. De inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.167 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.845. Belanghebbende betwist de forfaitaire rendementsheffing van 4% op spaarsaldi, die volgens hem in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat het veronderstelde rendement van 4% niet meer haalbaar is. Het Hof heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de forfaitaire rendementsheffing op regelniveau niet in strijd is met het EVRM, mits belanghebbende kan aantonen dat het rendement van 4% voor het totale box 3-vermogen niet meer haalbaar is. Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.