Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [plaatsnaam] ,2. [geïntimeerde 2] ,wonende te [plaatsnaam] ,3. [geïntimeerde 3] ,wonende te [plaatsnaam] ,4. [geïntimeerde 4] ,wonende te [plaatsnaam] ,geïntimeerden,
1.Het geding in eerste aanleg
24 juni 2016 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland (sector kanton, locatie Utrecht) heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
Vandaag zijn aan u een aantal zaken gemeld die voor u van invloed zijn. De grootste wijziging voor u is het stoppen van werken in ploegen per 01 januari 2016. De reden van het stoppen van werken in ploegen voor een deel van het personeel zijn o.a.:
“
Op donderdag 14 januari 2016 hebben we in een gezamenlijke bijeenkomst met het personeel uw voorstel om de ploegendienst af te schaffen besproken. Daarbij heeft u ook de bezwaren van de betrokken werknemers geïnventariseerd. Wij hebben afgesproken dat we eind deze week met een voorstel zouden komen over hoe de bezwaren weggenomen kunnen worden en om te gaan de ploegentoeslag.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
veroordeelt Coatinc om [geïntimeerden] met ingang van 1 juli 2016 in staat te stellen de werkzaamheden op de gebruikelijke wijze in de ploegendiensten te hervatten met alle faciliteiten en bevoegdheden die [geïntimeerden] uit hoofde van de arbeidsovereenkomst mocht genieten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag per persoon met een maximum per persoon van € 10.000,- aan te verbeuren dwangsommen in totaal, alsmede tot betaling van de nader begrote proceskosten van [geïntimeerden]
De voorzieningenrechter heeft het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
productiemedewerkerin ploegendienst” (onderstreping hof). Bovendien staat als door Coatinc onweersproken vast dat [geïntimeerden] jarenlang in de ploegendienst heeft gewerkt en dat hij gedurende die jaren de ploegendiensttoeslag ter hoogte van 14% van zijn salaris van Coatinc heeft ontvangen.
[geïntimeerden] heeft op basis van deze omstandigheden gerechtvaardigd erop mogen vertrouwen dat hij het recht had verworven in de ploegendienst te werken tegen betaling van de ploegendiensttoeslag. Anders dan Coatinc stelt, is het verplaatsen van [geïntimeerden] uit de ploegendienst niet als een instructierecht (volgens Coatinc het vaststellen van het werkrooster) in de zin van artikel 7:660 BW te beschouwen (welke maatregel anders dan een in dit geval aan de orde zijnde arbeidsvoorwaarde eenzijdig door de werkgever kan worden opgelegd). Instructievoorschriften worden op grond van het artikel binnen de grenzen van de arbeidsovereenkomst gegeven. Zoals hiervoor is overwogen, is in de arbeidsovereenkomst van [geïntimeerden] het werken in de ploegendienst als recht vastgelegd. Reeds hieruit volgt dat dit recht niet op basis van het instructierecht eenzijdig kan worden beëindigd. Daarbij komt dat
[geïntimeerden] reeds gedurende jaren in de ploegendienst werkzaam is en dat een deel van zijn salaris aan het verrichten van de werkzaamheden in de ploegendienst gekoppeld is. Bij die stand van zaken valt het werken in de ploegendienst niet onder de voorschriften omtrent het verrichten van de arbeid, alsmede die strekken ter bevordering van de goede orde in de onderneming als in artikel 7:660 BW bedoeld. Niet gebleken is van aanknopingspunten op basis waarvan het uit de ploegendienst halen van [geïntimeerden] onder het instructierecht van Coatinc valt. De inhoud van de Metalektro-cao leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat deze - naar Coatinc zelf ook heeft aangevoerd - niet op de arbeidsverhouding tussen partijen van toepassing is. Grief 1 faalt.
- naast het belang van de werkgever en de door hem gedreven onderneming - de positie van de betrokken werknemer aan wie het voorstel wordt gedaan en diens belang bij het ongewijzigd blijven van de arbeidsvoorwaarden. Vervolgens dient onderzocht te worden of aanvaarding van het door de werkgever gedane redelijke voorstel in redelijkheid van de werknemer kan worden gevergd (Hoge Raad 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1847).
[geïntimeerden] niet langer in de ploegendienst werkzaam is. Voor zover Coatinc heeft bedoeld dat de in de brief genoemde eerste reden (het niet kunnen verplichten van werknemers boven de 55 jaar tot het werken in ploegendienst) in samenhang met de daarin vermelde tweede reden (het hoge ziekteverzuim) moet worden gelezen, geldt hetgeen hierna met betrekking tot de tweede reden wordt overwogen.
5.8 Nu uit het voorgaande volgt dat Coatinc niet, althans onvoldoende heeft aangetoond dat het ziekteverzuim van [geïntimeerden] aanleiding heeft kunnen vormen om diens werkzaamheden in de ploegendienst te beëindigen, is het hof vooralsnog van oordeel dat niet aan de onder 5.3 vermelde maatstaf is voldaan. Dat geldt temeer, nu de ploegendiensttoeslag van 14% een substantieel onderdeel van het salaris van [geïntimeerden] vormt, zodat [geïntimeerden] een groot belang heeft bij de handhaving daarvan.
6.De slotsom
bekrachtigd.