Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 oktober 2017, gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een vrouw en een man na hun scheiding. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. K. Spaargaren, en de man, vertegenwoordigd door mr. L.H. van der Schaaf, zijn in hoger beroep gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De vrouw betwist dat zij voor de helft verantwoordelijk is voor een schuld aan een derde partij, [A], die is ontstaan door onrechtmatig handelen van de man. Het hof heeft in eerdere beschikkingen reeds geoordeeld over de verdeling van de gemeenschap en de gevolgen van de schuld aan [A].
Het hof overweegt dat de schuld aan [A] is ontstaan na de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap, maar dat de vordering van [A] valt binnen de gemeenschap omdat de man zich onrechtmatig heeft gedragen terwijl hij nog gehuwd was. De vrouw stelt dat de schuld aan [A] verknocht is aan de man en dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor deze schuld. Het hof oordeelt echter dat de hoofdregel van artikel 1:94 lid 2 BW van toepassing is, wat betekent dat iedere schuld ten laste van de huwelijksgoederengemeenschap komt.
De vrouw heeft verschillende grieven ingediend, waaronder dat de redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen een gelijke verdeling van de schuld. Het hof concludeert dat de vrouw haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die een afwijking van de hoofdregel rechtvaardigen. Uiteindelijk oordeelt het hof dat de partijen gelijkelijk draagplichtig zijn voor de schuld aan [A] en dat de verzoeken van de vrouw worden afgewezen. De beschikking van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd en voor het overige bekrachtigd, met compensatie van de proceskosten in hoger beroep.