In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2011, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 338.114 had. De inspecteur van de Belastingdienst had de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslag ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde deze beslissing. Belanghebbende had gelden verstrekt aan zijn Holding BV, die op haar beurt deze gelden doorleende aan verschillende dochtervennootschappen. De inspecteur betwistte de onzakelijkheid van deze leningen en stelde dat de verliezen op de geldleningen niet in mindering konden worden gebracht op het inkomen uit werk en woning. Het Hof oordeelde dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat de verstrekte lening als onzakelijk moest worden aangemerkt. Het Hof concludeerde dat de geldlening in de vorm van een rekening-courantkrediet moest worden aangemerkt en dat het verlies op de lening in aftrek kon worden gebracht. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, en de aanslag werd verminderd tot een belastbaar inkomen van € 74.808.