Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Jeugdbescherming Noord,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige. De vader, die geen gezag over de minderjarige uitoefent, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Noord-Nederland, waarin het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling werd afgewezen. De vader heeft in eerste aanleg niet om verlenging van de ondertoezichtstelling verzocht, wat een belangrijke factor is in de beoordeling van zijn ontvankelijkheid in hoger beroep.
Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 798, lid 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat hij niet het gezag over de minderjarige uitoefent en de minderjarige niet verzorgt en opvoedt. De vader heeft betoogd dat de ondertoezichtstelling nauw verbonden is met de zaak over de omgangsregeling, maar het hof oordeelt dat dit niet leidt tot een andere conclusie over zijn ontvankelijkheid. De vader kan niet in zijn rechten en verplichtingen worden geraakt door de ondertoezichtstelling, en daarom is hij niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
De beslissing van het hof benadrukt het belang van de juridische status van ouders in zaken van ondertoezichtstelling en de voorwaarden waaronder zij als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en de vader is niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.