In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2010, 2011 en 2012. De belanghebbende, [X] [Z], had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen die door de Inspecteur van de Belastingdienst waren opgelegd. De Inspecteur had de navorderingsaanslagen gerechtvaardigd door te stellen dat er sprake was van een nieuw feit, namelijk dat de zoon van belanghebbende, [B], recht had op studiefinanciering, wat de aftrekbaarheid van de kosten voor levensonderhoud beïnvloedde. De belanghebbende stelde dat hij recht had op aftrek voor uitgaven voor levensonderhoud van zijn zoon en voor onderhoudsverplichtingen voor zijn moeder, en deed een beroep op het vertrouwensbeginsel. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur terecht de navorderingsaanslagen had opgelegd, omdat de belanghebbende niet kon aantonen dat hij recht had op de gevraagde aftrekken. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, die eerder de bezwaren van de belanghebbende ongegrond had verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om hun stellingen te onderbouwen met concrete feiten en omstandigheden, vooral wanneer zij zich beroepen op het vertrouwensbeginsel.