ECLI:NL:HR:2010:BL4314

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02253
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over samenhangende besluiten en griffierecht in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 februari 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de niet-ontvankelijkheid van een beroep tegen aanslagen in de verontreinigingsheffing van het Waterschap Zuiderzeeland voor de jaren 2005 en 2006. Belanghebbende had bij één geschrift beroep ingesteld tegen meerdere gelijkluidende uitspraken op bezwaar, maar de Rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk omdat belanghebbende niet het vereiste griffierecht had betaald voor de afzonderlijke beroepszaken. De Rechtbank oordeelde dat belanghebbende zelf had besloten dat er sprake was van samenhangende zaken, zonder dat hij hierover contact had opgenomen met de Rechtbank of dat deze daarmee had ingestemd.

In cassatie heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de Rechtbank ten onrechte heeft nagelaten te beoordelen of er sprake was van samenhangende besluiten in de zin van artikel 8:41, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad stelde vast dat indien er sprake is van samenhang, de betrokkene slechts eenmaal griffierecht verschuldigd is, ongeacht of er voorafgaand contact met de Rechtbank is geweest. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het verzet van belanghebbende gegrond. De Hoge Raad gelastte dat het Waterschap Zuiderzeeland het griffierecht van € 110 vergoedt aan belanghebbende en veroordeelde het dagelijks bestuur in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor rechtsbijstand.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van samenhangende besluiten in bestuursrechtelijke procedures en de voorwaarden waaronder griffierecht verschuldigd is. De Hoge Raad heeft hiermee een belangrijke uitspraak gedaan over de toepassing van artikel 8:41 van de Awb en de rechten van belanghebbenden in dergelijke procedures.

Uitspraak

Nr. 09/02253
19 februari 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Zwolle-Lelystad van 18 mei 2009, nrs. Awb 08/1645 en Awb 08/1646, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van de Rechtbank betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de verontreinigingheffing van het Waterschap Zuiderzeeland voor de jaren 2005 en 2006.
1. Het geding in feitelijke instantie
Met betrekking tot voormelde aanslagen en de aanslag in de verontreinigingsheffing van hetzelfde waterschap voor het jaar 2007 heeft belanghebbende bij één geschrift beroep ingesteld bij de Rechtbank.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van
22 januari 2009 het beroep betreffende de aanslagen voor de jaren 2005 en 2006 niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij zijn in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het dagelijks bestuur van het Waterschap Zuiderzeeland (hierna: het dagelijks bestuur) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende heeft in één geschrift beroep ingesteld tegen de in één geschrift vervatte gelijkluidende uitspraken op bezwaar met betrekking tot aan hem opgelegde aanslagen verontreinigingsheffing over de jaren 2005 tot en met 2007. De aanslagen hebben betrekking op één onroerende zaak, die telkens leegstond op 1 januari van het desbetreffende jaar. Het bezwaar tegen deze aanslagen betrof telkens dezelfde rechtsvraag.
3.1.2. De Rechtbank heeft drie beroepszaken geregistreerd, onder de nummers Awb 08/1645, Awb 08/1646 en Awb 08/1647, en heeft belanghebbende voor ieder van die zaken een brief gezonden met het verzoek griffierecht te betalen.
3.1.3. Belanghebbende heeft éénmaal griffierecht betaald onder vermelding van "3180016478 1x recht awb 08-1645+1646+1647". Deze betaling is door de Rechtbank toegerekend aan de procedure over het jaar 2007.
3.2. De Rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende over de jaren 2005 en 2006 niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet-betalen van griffierecht. Het daartegen gerichte verzet is door de Rechtbank ongegrond verklaard. Daartoe heeft de Rechtbank overwogen dat belanghebbendes gemachtigde zelf heeft besloten dat er sprake is van samenhangende zaken zonder dat hij contact daarover heeft opgenomen met de Rechtbank en zonder dat van de zijde van de Rechtbank is ingestemd met het slechts éénmaal betalen van griffierecht.
3.3. In cassatie klaagt belanghebbende terecht dat de Rechtbank aldus heeft nagelaten te beoordelen of sprake is van samenhangende besluiten in de zin van artikel 8:41, lid 1, tweede volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Indien sprake is van samenhang in de zin van deze bepaling, is degene die beroep instelt slechts éénmaal griffierecht verschuldigd. Daarvoor geldt niet als voorwaarde dat de betrokkene contact daarover heeft opgenomen met de Rechtbank, noch dat de Rechtbank daarmee vooraf heeft ingestemd.
3.4. De stukken van het geding laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat in dit geval sprake is van een beroepschrift ter zake van drie samenhangende besluiten in de zin van artikel 8:41, lid 1, tweede volzin, van de Awb, zodat belanghebbende slechts eenmaal griffierecht verschuldigd is.
3.5. De uitspraak op het verzet kan derhalve niet in stand blijven. De Hoge Raad kan het verzet afdoen. Aangezien niet gezegd kan worden dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, dient het verzet gegrond te worden verklaard.
4. Proceskosten
Het dagelijks bestuur zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de heffingsambtenaar in de kosten van het verzet.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank op het verzet,
verklaart het verzet gegrond,
verstaat dat de uitspraak waartegen verzet is gedaan vervalt en dat de Rechtbank het onderzoek voortzet in de stand waarin het zich bevond,
gelast dat het Waterschap Zuiderzeeland aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 110,
veroordeelt het dagelijks bestuur van het waterschap Zuiderzeeland in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het verzet voor de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 322 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2010.