ECLI:NL:GHARL:2017:7516

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 augustus 2017
Publicatiedatum
29 augustus 2017
Zaaknummer
200.181.613/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder van stichting voor schade door intrekking evenementenvergunning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van een bestuurder van een stichting. De zaak betreft de intrekking van een evenementenvergunning voor een dance-evenement dat zou plaatsvinden in de SilverDome, een multifunctionele ijshal. De appellant, die als directeur van de SilverDome en voorzitter van de stichting PWA fungeerde, werd door B2S c.s. aangesproken voor de schade die voortvloeide uit de annulering van het evenement. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant als bestuurder aansprakelijk was voor de schade, omdat hij niet had voldaan aan de verplichtingen die voortvloeiden uit de overeenkomst met B2S. Het hof bevestigde deze aansprakelijkheid en oordeelde dat de appellant persoonlijk een ernstig verwijt treft voor het niet tijdig aanleveren van het noodzakelijke TNO-rookvultijdenmodel, wat leidde tot de intrekking van de evenementenvergunning. Het hof oordeelde dat de appellant had moeten begrijpen dat zijn nalatigheid aanzienlijke schade voor B2S zou veroorzaken. De vordering van B2S werd toegewezen, en de appellant werd veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 171.751,23, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank voor het overige en veroordeelde de appellant in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.181.613/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/129366 / HA ZA 13-265)
arrest van 29 augustus 2017
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J.J. Achterveld, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen

1.B2S HOLDING B.V.,

gevestigd te Rotterdam,
hierna:
B2S,

2. Delta Lloyd Schadeverzekeringen N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

3. Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,

gevestigd te 's-Gravenhage,

4. Amlin Corporatie Insurance N.V.,

gevestigd te Amstelveen,

5. Achmea Schadeverzekeringen N.V.,

gevestigd te Apeldoorn,

6. Reaal Schadeverzekeringen N.V.,

gevestigd te Zoetermeer,
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
B2S c.s.,
advocaat: mr. H. Lebbing, kantoorhoudend te Rotterdam.
Verwezen wordt naar het tussenarrest van 9 mei 2017.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Ingevolge het voornoemde tussenarrest heeft op 20 juni 2017 een meervoudige comparitie van partijen plaatsgevonden. Het proces-verbaal van die comparitie bevindt zich bij de stukken. Partijen hebben na afloop van de comparitie wederom arrest gevraagd. Het hof heeft ter comparitie aan de orde gesteld dat aan [appellant] abusievelijk niet de mogelijkheid was geboden om een memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep te nemen. Namens [appellant] is ter comparitie aangegeven dat van het nemen van een dergelijke memorie wordt afgezien.
1.2
[appellant] vordert in het (principaal) hoger beroep - kort samengevat - vernietiging van het vonnis van 8 juli 2015 en alsnog afwijzing van de vorderingen van B2S c.s., met veroordeling van B2S c.s. in de proceskosten in beide instanties.
1.3
Het incidenteel hoger beroep van B2S c.s. strekt ertoe - kort samengevat - vernietiging van het vonnis van 8 juli 2015 voor zover de vorderingen van B2S c.s. zijn afgewezen en die vorderingen alsnog volledig toe te wijzen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in beide instanties.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals die zijn beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.9 van het vonnis van 24 december 2014, nu deze als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist tussen partijen niet in geschil zijn. Aangevuld met enige feiten die in hoger beroep nog zijn komen vast te staan gaat het in deze zaak om het volgende.
2.2
De Stichting Exploitatie PWA Centrum (hierna: PWA) exploiteerde de multifunctionele ijshal SilverDome (hierna: SilverDome). [appellant] was directeur van de SilverDome en voorzitter van het uit drie personen bestaande bestuur van PWA.
2.3
B2S organiseerde dance evenementen. B2S heette eerder B2Q B.V..
2.4
B2S en PWA hebben op 26 januari 2011 een overeenkomst gesloten ten behoeve van de organisatie van dance evenementen in de SilverDome op 9 april 2011 en “een nader, in overleg, te bepalen datum voor een mogelijk tweede evenement”. Het tweede evenement, “Project Hardcore”, zou in de avond en nacht van 24 september 2011 (op 25 september 2011) worden gehouden.
2.5
De genoemde overeenkomst vermeldt onder meer:
B) PWA wil aan B2Q ten behoeve van het evenement de daarvoor benodigde ruimte(n) ter beschikking stellen (…).
(…)
1.2
PWA garandeert over een gebruiksvergunning te beschikken met een maximum aantal van 6.500 bezoekers inpandig. Het bij de gebruiksvergunning behorende veiligheid- c.q. calamiteitenplan zal door PWA aan B2Q beschikbaar worden gesteld.
2.6
Bij besluit van 18 augustus 2011 heeft de gemeente Zoetermeer (hierna: de gemeente) aan B2S een evenementenvergunning verleend voor “Project Hardcore”. Daarbij heeft de gemeente overwogen dat het evenement niet mogelijk is binnen de geluidsvoorschriften van de milieuvergunning (ten behoeve van de SilverDome) en dat zij voornemens is een gedoogbesluit te nemen waarbij een aantal voorwaarden zal worden gesteld om geluidhinder zoveel mogelijk te voorkomen. Dit gedoogbesluit is daadwerkelijk genomen. Het voornemen daartoe is op 22 augustus 2011 aan PWA bekendgemaakt en het besluit is genomen op 19 september 2011.
Aan de evenementenvergunning van 18 augustus 2011 heeft de gemeente onder meer de volgende voorschriften verbonden:
“ Aan de voorwaarden die zijn gesteld in de gebruiksvergunning voor PWA/SilverDome (GV01-348, afgegeven op 23-04-2003) ingevolge de Bouwverordening moet worden voldaan.
- Het aantal toe te laten personen is afhankelijk van de goedgekeurde (door de brandweer) rapportage TNO-rookvultijdenmodel ten gunste van de beschikbare ontruimingstijd.”
2.7
Op 18 augustus 2011 heeft de brandweer namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente aan SilverDome, t.a.v. [appellant] , naar aanleiding van een hercontrôle op 29 juni 2011 het volgende meegedeeld:
“1. De EFPC BvB rapportage (brandbeveiligingsplan) dient vernieuwd te worden.In het brandveiligheidsplan d.d. 4 juni 2002 zijn de uitgangspunten met betrekking tot het gebruik en de bouwkundige uitvoering van het Silverdome vastgelegd. …Door diverse wijzigingen, zoals afwijkend gebruik, verandering van inrichting en dergelijke, zijn de uitgangspunten uit het brandveiligheidsplan niet meer actueel. De rapportage dient geactualiseerd te worden.
(…)
2. De tekeningen komen niet meer overeen met de huidige situatie.U dient nieuwe tekeningen aan te leveren die overeenkomen met de huidige actuele situatie.Voor de uitvoering van de tekeningen verwijs ik u naar de bijlage.
3. U dient een berekening te laten maken van het aantal personen die aanwezig mogen zijn in het bouwwerk. Dit moet tevens van toepassing zijn op verschillende gebruiksfuncties (bijvoorbeeld sport, kantoor, feesten, en dergelijke).Tot op heden is de gebruiksvergunning van kracht zoals die op 23 april 2002 (opmerking hof: 2003) aan u is verstrekt. Hierin is het personenaantal opgenomen wat maximaal in het gebouw aanwezig mag zijn en is gesteld op 6500 personen.
Het is noodzakelijk dat het totaal aantal personen opnieuw wordt berekend.
(…)
7. Het aanwezige brandscherm dient dicht gehouden te worden.(…)
Tevens bleek dat op het ‘oude’ podium een bouwwerk is geplaatst. Door dit bouwwerk is onder andere de vuurlast in de schaatshal niet meer in overeenstemming met het brandveiligheidsplan van EFPC d.d. 4 juni 2002 ( zie punt 1).Dit bouwwerk en het eventueel op een andere plaats opbouwen van een nieuwe permanent of tijdelijk podium heeft invloed op de ontvluchting en het maximaal aantal personen dat in de schaats/evenementenhal aanwezig mag zijn.
Door de veranderde situatie is het maximaal toegestaan aantal personen zoals genoemd in de gebruiksvergunning van 23 april 2003 en het brandveiligheidsplan niet meer van toepassing.
Gedurende de periode dat er geen door de brandweer aangepast en goedgekeurd brandveiligheidsplan is, wordt het aantal personen dat zich tegelijkertijd in de schaats-/evenementenhal mag bevinden gesteld op 1500, uitgaande van een volledige bezette tribune bij een wedstrijd op de laaggelegen ijshockeyvloer.
(…)
Ik verzoek u binnen vier weken na datum van deze brief voor alle genoemde punten passende maatregelen te nemen.
(…)
Indien u binnen de gestelde termijn geen gehoor geeft aan het uitvoeren van alle genoemde punten, wordt het college van burgemeester en wethouders verzocht gebruik te maken van haar bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang.”
2.8
Op 6 en 13 september 2011 is door B2S bij PWA/ [appellant] aangedrongen op het aanleveren van de rapportage TNO-rookvultijdenmodel. Dat model maakt onderdeel uit van het in de brief van 18 augustus 2011 van de brandweer genoemde brandveiligheidsplan.
Op 13 september 2011 heeft de heer Arends, juridisch adviseur van de gemeente, aan B2S en PWA gemaild dat het niet tijdig, uiterlijk 16 september 2011, aanleveren van de rapportage TNO-rookvultijdenmodel tot gevolg zou hebben dat de gemeente het maximaal aantal toe te laten bezoekers van “Project Hardcore” zou terugbrengen tot 1.500. In een mailbericht aan PWA van 19 september 2011 is de uiterste aanlevertermijn gesteld op die dag.
2.9
Op 20 september 2011 heeft de gemeente de evenementenvergunning van 18 augustus 2011 ingetrokken, omdat zij, ondanks een uiterste termijnstelling, de rapportage TNO-rookvultijdenmodel niet had ontvangen. Het intrekkingsbesluit vermeldt onder meer:
“… dat het niet meer mogelijk is om tijdig te bepalen hoeveel personen tijdens het evenement in PWA/Silverdome toegelaten kunnen worden. Hierdoor moet worden uitgegaan van een maximum aantal bezoekers van 1.500 zoals is opgenomen in de gebruiksvergunning.”
2.1
Op 26 september 2011 heeft PWA alsnog een TNO-rookvultijdenmodel bij de gemeente ingediend.
2.11
Verzekeraars (geïntimeerden, appellanten in incidenteel hoger beroep sub 2 tot en met 5) hebben onder de verzekeringsovereenkomst met B2S, ieder naar rato van hun aandeel, in totaal € 208.637,57 aan B2S betaald, onder aftrek van het eigen risico van B2S van
€ 250,00. Om de omvang van de schade vast te stellen is namens B2S het expertisebureau Crawford & Company (Nederland) B.V. (hierna: Crawford) ingeschakeld. Crawford heeft daarvoor € 5.122,66 in rekening gebracht.
2.12
De huurovereenkomst op grond waarvan PWA als (onder)huurder van de SilverDome gebruik maakte, is in september 2012 geëindigd. PWA is op 23 september 2013 failliet verklaard.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1.
B2S c.s. hebben in eerste aanleg, na vermindering van eis, kort samengevat gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van een bedrag van
€ 171.751,23, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 21 september 2011, althans de dag der dagvaarding, en een bedrag van € 2.975,- zijnde de buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding.
3.2
B2S c.s. hebben aan deze vorderingen ten grondslag gelegd primair dat [appellant] als bestuurder van PWA, subsidiair op grond van schending van een op hem persoonlijk rustende zorgvuldigheidsverplichting, aansprakelijk is voor de schade die B2S heeft geleden doordat PWA haar verplichtingen omtrent het verhuurde niet is nagekomen, inhoudende dat de SilverDome op 24 september 2014 voor het evenement “Project Hardcore” wegens niet aanlevering van het TNO-Rookvultijdenmodel niet op de overeengekomen wijze ter beschikking kon worden gesteld.
3.3
De rechtbank heeft bij vonnis van 24 december 2014 geoordeeld dat [appellant] als bestuurder van PWA aansprakelijk is voor de door B2S geleden schade. Na aktewisseling van partijen heeft de rechtbank bij vonnis van 8 juli 2015 geoordeeld dat B2S c.s. de schade tot een bedrag van € 155.919,23 aannemelijk heeft gemaakt en [appellant] veroordeeld om dat bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, aan B2S c.s. te voldoen. De rechtbank heeft [appellant] in de proceskosten en nakosten veroordeeld. De rechtbank heeft de vorderingen van B2S voor het overige afgewezen.
4. De beoordeling van de grieven in het principaal en incidenteel hoger beroep en van de vordering
4.1
[appellant] heeft in de appeldagvaarding gevorderd het eindvonnis van 8 juli 2015 te vernietigen en daartoe zes grieven aangevoerd tegen het vonnis van 24 december 2014 en twee grieven tegen het vonnis van 8 juli 2015. Daarmee is ook het vonnis van 24 december 2014 onderwerp van dit hoger beroep, ook al is van dit vonnis in de appeldagvaarding geen vernietiging gevorderd.
4.2
De
grieven I en II in het principaal appelkomen op tegen het oordeel van de rechtbank in het vonnis van 24 december 2014 dat PWA toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar garantieverbintenis. Met
grief IV in het principaal appelbestrijdt [appellant] het oordeel van de rechtbank dat hij als bestuurder aansprakelijk is voor de door B2S geleden schade.
Grief V in het principaal appelbetreft de omvang van de schade, terwijl de
grieven III en VI in het principaal appelhet door de rechtbank verworpen beroep op matiging van de schadevergoeding aan de orde stellen. De
grieven VII en VIII in het principaal appelbouwen op deze grieven voort en zien op de in het vonnis van 8 juli 2015 uitgesproken veroordelingen van [appellant] .
4.3
In het incidenteel hoger beroep hebben B2S gegriefd tegen r.o. 2.4 van het vonnis van 8 juli 2005, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat een bedrag van € 15.832,- niet als schadevergoeding toewijsbaar is.
4.4
Het hof is van oordeel dat het in de toelichting op de
grieven I en IIgehouden betoog dat de strekking heeft dat PWA niet is tekortgeschoten jegens B2S, omdat PWA ondanks de brief van 18 augustus 2011 van de brandweer namens de gemeente Zoetermeer (formeel) nog wel over een gebruiksvergunning beschikte, er aan voorbij ziet dat die vergunning niet meer gold voor maximaal 6500 bezoekers. De genoemde brief laat geen andere conclusie toe dan dat er in de SilverDome niet meer dan 1500 bezoekers mochten worden toegelaten zolang er niet een door de brandweer aangepast en goedgekeurd brandveiligheidsplan was. Tussen partijen is niet in geschil dat de in rov. 2.5 geciteerde bepaling in het contract tussen B2S en PWA als een garantie moet worden opgevat, aldus dat PWA ervoor behoorde in te staan dat op 24 september 2011- de dag waarop “Project Hardcore” zou moeten plaatsvinden - maximaal 6500 bezoekers konden worden toegelaten. Tegen de overweging van die strekking in rov. 4.3 van het vonnis van 24 december 2014 heeft [appellant] ook geen grief gericht. Nu op die dag niet meer dan 1500 bezoekers in de SilverDome konden worden toegelaten is - gezien de inhoud en strekking van de door PWA gegeven garantie - reeds om deze redenen sprake van een tekortkoming van PWA in de nakoming van haar garantieverbintenis, die haar verplicht de daardoor door B2S geleden schade te vergoeden.
4.5
Voor zover [appellant] heeft willen betogen dat het gezien de contractuele verhouding tussen PWA en B2S niet op de weg van PWA, maar op die van B2S lag om voor het TNO-rookvultijdenmodel zorg te dragen, overweegt het hof als volgt. Die stelling verdraagt zich niet met het feit dat de aan de orde zijnde brandveiligheidsvoorschriften betrekking hebben op het door PWA ter beschikking te stellen gebouw en dat de brandweer zich bij brief van 18 augustus 2011 namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente tot PWA heeft gewend met het verzoek de nodige maatregelen te nemen, en informatie aan te leveren ten behoeve van de vaststelling van een nieuw brandveiligheidsplan. Die stelling verdraagt zich evenmin met het feit dat PWA niet mag handelen in strijd met de voorwaarden van de gebruiksvergunning van 23 april 2002. De brandweer constateerde bij brief van 18 augustus 2011 dat door de veranderde situatie, waaronder met name de plaatsing van een bouwwerk op het “oude” podium in de hal dat invloed heeft de mogelijkheden om de hal te ontvluchten bij brand, in strijd is met de voorwaarden van de gebruiksvergunning en dat derhalve door de veranderde situatie het maximaal toegestaan aantal personen genoemd in de gebruiksvergunning niet meer van toepassing is. Bovendien heeft [appellant] , toen B2S meermalen bij PWA aandrong op inlevering van het model, daarop gereageerd met de mededeling “er mee bezig te zijn” en uiteindelijk, zij het te laat, zorg heeft gedragen voor inlevering van het model. Niet gesteld of gebleken is dat hij zich toentertijd jegens B2S op het standpunt heeft gesteld dat niet PWA maar B2S daarvoor diende zorg te dragen. [appellant] heeft zijn stelling, in het licht van deze omstandigheden, onvoldoende onderbouwd.
De grieven I en II in het principaal appel slagen niet.
4.6
Zoals in
grief IV in het principaal appelop zich terecht tot uitgangspunt wordt genomen is in beginsel alleen PWA jegens B2S aansprakelijk voor de door haar (PWA) toerekenbare tekortkoming door B2S geleden schade. Voor aansprakelijkheid van [appellant] naast PWA kan onder bijzondere omstandigheden sprake zijn indien hem van deze tekortkoming persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Voor de beantwoording van de vraag of daarvan sprake zoekt het hof aansluiting bij de normen die de Hoge Raad onder meer zijn arresten van 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006: AZ0758, NJ 2006, 659, Ontvanger/Roelofsen en 5 september 2014 ECLI:NL:HR:2014:2627, NJ 2015, 22, RCI Financial Services/K. heeft geformuleerd: er kan grond zijn voor aansprakelijkheid van een bestuurder van een vennootschap indien deze heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar (wettelijke of) contractuele verplichtingen niet nakomt en indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen
Naar het oordeel van het hof gelden deze regels ook indien het gaat om aansprakelijkheid van een bestuurder van een stichting, zoals hier aan de orde.
4.7
Toegesneden op deze zaak leest het hof voor de beantwoording van de vraag of [appellant] naast PWA als bestuurder aansprakelijk is voor de door B2S geleden schade in essentie geen andere stellingen of weren dan die in eerste aanleg door hem zijn aangevoerd. Het hof neemt hetgeen de rechtbank ter motivering van het oordeel dat [appellant] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt heeft overwogen over en maakt die overwegingen, na eigen onderzoek, tot de zijne. Het hof voegt daaraan nog het volgende toe.
4.8
[appellant] heeft ter comparitie in hoger beroep betoogd dat hij het TNO- Rookvultijdenmodel wel tijdig zou hebben aangeleverd, namelijk in het kader van het vervangen van de bestaande milieuvergunning van PWA door een nieuwe omgevingsvergunnning. Het hof gaat aan deze eerst ter comparitie ingenomen stelling voorbij. [appellant] heeft deze stelling immers niet onderbouwd, hetgeen op zijn weg had gelegen, omdat deze stelling zich slecht laat rijmen met het feit dat de gemeente door het ontbreken van dit model de evenementenvergunning van B2S heeft ingetrokken en met (het in 2.10 weergegeven) feit dat PWA op 26 september 2011 het bedoelde model bij de gemeente heeft ingediend. De discrepantie tussen deze feiten en de stelling van [appellant] is door [appellant] niet verklaard.
4.9
Voor zover [appellant] ook in hoger beroep heeft beoogd te stellen dat hij door de gedoogbesluit van 19 september 2011 (genoemd in 2.6) erop mocht vertrouwen dat het evenement doorgang kon vinden en dat PWA aan haar verplichtingen uit de overeenkomst met B2S zou kunnen voldoen, ziet hij er aan voorbij dat dit gedoogbesluit betrekking had op geluidhinder en niet op de voorschriften voor brandveiligheid, waarvoor het TNO-rookvultijdenmodel van belang was. Bovendien valt niet goed in te zien hoe [appellant] daarop gerechtvaardigd kon vertrouwen. Uit de brief van de brandweer van 18 augustus 2011 was immers duidelijk dat zolang er geen goedgekeurd brandveiligheidsplan was er niet meer dan 1500 bezoekers in de SilverDome mochten worden toegelaten. PWA had niet voldaan aan het in die brief vervatte verzoek binnen vier weken de benodigde informatie aan te leveren en bij e-mailbericht van de gemeente Zoetermeer aan PWA van dezelfde datum, 19 september 2011, werd de termijn voor het aanleveren van het TNO-rookvultijdenmodel tot die dag was verlengd.
4.1
Niet voldoende gemotiveerd bestreden door [appellant] is de stelling van B2S dat hij heeft behoren te begrijpen dat door het niet tijdig aanleveren van de noodzakelijke gegevens het evenement geen doorgang zou kunnen vinden en dat voor hem voorzienbaar was dat dit voor B2S tot aanzienlijke schade zou kunnen leiden. Zoals ook al door de rechtbank, niet door grieven bestreden, is overwogen (vonnis 24 december 2014 r.o. 4.3) wist [appellant] dat B2S al ruim 5500 kaarten had verkocht.
4.11
[appellant] gaat er blijkens zijn stellingen kennelijk bovendien vanuit dat de brandveiligheid van de SilverDome en de veiligheid van haar bezoekers ondanks de brief van de brandweer van 18 augustus 2011 nog steeds gewaarborgd kon worden. Nu dat niet wordt ondersteund door objectieve en betrouwbare informatie kan dat niet voor juist worden aangenomen. De conclusie moet dan ook zijn dat [appellant] kennelijk 5500 bezoekers van B2S had willen toelaten in een gebouw waarvan het brandbeveiligingsplan niet meer voldeed. Het hof rekent het [appellant] zeer aan dat hij de brandveiligheid van een evenement van een dergelijke omvang niet voldoende serieus heeft genomen, te meer nu het aanleveren van het voor het vernieuwen van het brandveiligheidsplan benodigde rookvultijdenmodel naar eigen zeggen eenvoudig was en het nalaten daarvan voor B2S voorzienbare grote gevolgen had, die zich ook hebben gemanifesteerd, namelijk het intrekken van de vergunning, waardoor het evenement geen doorgang kon vinden.
4.12
B2S c.s. hebben ten aanzien van de vraag of [appellant] ten tijde van zijn gewraakte handelen wist dan wel behoorde te begrijpen dat PWA geen verhaal zou bieden voor de schade van B2S onder verwijzing naar in het geding gebrachte faillissementsverslagen gesteld dat PWA ook al in 2009 en 2010 kampte met aanzienlijke verliezen, dat [appellant] aan de curator in het faillissement van PWA heeft aangegeven dat de oorzaak van het faillissement is geweest dat de exploitatiekosten van de SilverDome te hoog waren en dat [appellant] als voorzitter van het bestuur, verantwoordelijk voor de algemene gang van zaken, waaronder het financiële beleid van PWA geacht moet worden van de financiële noodtoestand van PWA op de hoogte te zijn. [appellant] heeft dat niet weersproken, maar daar slechts tegenover gesteld dat eventueel verhaal afhing van het al dan niet verzekerd zijn van PWA en eventuele winstgevendheid van toekomstige activiteiten. Dat en zo ja, onder welke voorwaarden, PWA een verzekering heeft afgesloten die dekking bood voor de schade van B2S heeft [appellant] niet onderbouwd gesteld. Dat PWA zicht had op winstgevende activiteiten heeft [appellant] evenmin geconcretiseerd. [appellant] zou als (ex-) voorzitter van het bestuur daarvan toch op de hoogte moeten zijn en in staat moeten zijn stellingen dienaangaande nader te onderbouwen. Nu hij dat heeft nagelaten moet het ervoor gehouden worden dat van een verzekering of winstgevende activiteiten geen sprake is geweest, wat er verder ook zij van zijn stellingen. Dat PWA overigens over verhaalsobjecten beschikte heeft [appellant] evenmin gesteld. Daarmee heeft [appellant] onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de schade die B2S zou leiden als gevolg van de afgelasting van het evenement niet op PWA verhaald zou kunnen worden. Dat die verhaalsmogelijkheden er ook niet zijn is tussen partijen niet in geschil, zoals de rechtbank in r.o 4.5. van het vonnis van 24 december 2015 al had vastgesteld. Dat blijkt ook uit de door B2S c.s. in het geding gebrachte faillissementsverslagen.
4.13
De conclusie die uit voorgaande overwegingen volgt is dan ook dat [appellant] als bestuurder een ernstig persoonlijk verwijt treft en dat hij aansprakelijk is voor de schade die B2S als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten van PWA heeft geleden, zodat g
rief IV in het principaal appelfaalt.
4.14
Ten aanzien van de omvang van de schade hebben B2S c.s. naar het oordeel van het hof – anders dan door [appellant] in de toelichting op grief V is betoogd - voldoende aangetoond dat deze – ten minste – het gevorderde bedrag bedraagt. B2S c.s. hebben die schade onderbouwd met diverse nota’s (productie 25 tot en met 27 bij conclusie van repliek) en voorzien van een diverse berekeningen, waaronder in hoger beroep een nadere berekening van Troostwijk/Crawford. [appellant] heeft de diverse door B2S bij memorie van antwoord genoemde schadecomponenten en de op basis daarvan gemaakte berekeningen slechts in algemene termen en daarmee onvoldoende gemotiveerd betwist. Ten aanzien van de post van € 15.832,- wegens gederfde winst merkt het hof nog op dat een exacte en nauwkeurige vaststelling daarvan gelet op de aard van deze schade niet goed mogelijk is, zodat een zeker schattingselement daarbij een rol speelt. Hetgeen door B2S c.s. in dat kader is aangevoerd (memorie van antwoord 2.65 en 2.66) biedt voldoende houvast om de schade wegens gederfde winst op dat bedrag te begroten. De grieven
V en VIIin het principaal appel stuiten op dit oordeel af. In het verlengde daarvan slaagt
de grief in het incidenteel hoger beroep.
4.15
In verband met het door [appellant] gedane beroep op matiging van de schadevergoeding (
grieven III en VI) stelt het hof voorop dat het op de weg van [appellant] ligt om feiten en omstandigheden te stellen die meebrengen dat het toewijzen van volledige schadevergoeding tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Naar het oordeel van het hof [appellant] niet aan die stelplicht voldaan. De in de toelichting op grief III gestelde
omstandigheden dat B2S heeft verzuimd PWA aansprakelijk te stellen (daargelaten of dat juist is, tegen r.o. 4.5 van het vonnis van de rechtbank van 24 december 2014 is geen grief gericht) en pas vlak voor het faillissement van PWA [appellant] heeft aangesproken waardoor die op zijn beurt PWA niet meer kan aanspreken en dat hij als onbezoldigd bestuurder werkzaam is geweest voor PWA zijn, zonder nadere toelichting die ontbreekt, zowel afzonderlijk als tezamen, niet toereikend voor een geslaagd beroep op matiging.
4.16
Voor zover in de grieven nog een beroep wordt gedaan op eigen schuld van B2S (de toelichting op grief VI lijkt daarop te wijzen) is het aan [appellant] om te stellen op grond van welke feiten en omstandigheden op B2S binnen redelijke grenzen de verplichting rustte om haar schade te beperken en dat zij die plicht heeft verzaakt. [appellant] heeft daartoe alleen gesteld dat B2S geen actie heeft ondernomen “door (niet) op te komen tegen besluitvorming die als negatief voor B2S moet worden aangemerkt” - door bezwaar te maken tegen de intrekking van de evenementenvergunning of een voorlopige voorziening te vragen bij de bestuursrechter, zoals [appellant] ter comparitie in hoger beroep heeft gesuggereerd. Dat is naar het oordeel van het hof onvoldoende - afgezet tegen de tekortkoming van PWA en het onrechtmatig handelen van [appellant] in dat verband - om de schade niet volledig voor rekening van [appellant] te brengen. Het is bepaald ook niet zeker dat of die door [appellant] genoemde juridische weg, mede gelet op de korte tijd die nog resteerde, begaanbaar was en er toe zou hebben geleid dat het evenement alsnog doorgang zou hebben kunnen vinden.
Het vorenstaande leidt ertoe dat ook grief VIII in het principaal appel faalt.

5.De slotsom

5.1
De grieven in het principaal hoger beroep falen, terwijl de grief in het incidenteel appel slaagt. Het hof zal daarom het vonnis van 8 juli 2015 in zoverre vernietigen dat alsnog het door B2S c.s. gevorderde zal worden toegewezen. Voor het overige zal het hof de vonnissen waarvan beroep bekrachtigen.
5.2
Als de het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in het principaal hoger beroep aan de zijde van B2S zullen worden vastgesteld op € 5.160,- voor verschotten (griffierecht) en op € 5.264,- voor salaris (2 punten, tarief V) en in het incidenteel hoger beroep op € 1316,- voor salaris advocaat (1 punt, tarief V x 1/2).

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 24 december 2014;
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 8 juli 2015 doch uitsluitend voor zover [appellant] in het dictum sub 3.1 is veroordeeld om aan B2S c.s. te betalen een bedrag van € 155.919,23, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 21 september 2011 tot de dag van volledige betaling en doet
in zoverreopnieuw recht:
veroordeelt [appellant] om aan B2S c.s. te betalen een bedrag van € 171.751,23, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 21 september 2011 tot de dag van volledige betaling;
bekrachtigt het vonnis van 8 juli 2015 voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van B2S c.s. vastgesteld op € 5.160,- voor verschotten (griffierecht) en op
€ 5.264,- voor salaris advocaat, en in het incidenteel hoger beroep op € 1316,- voor salaris advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Smit, mr. M.M.A. Wind en mr. M. Wolters en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2017.