Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
hierna: [appellant] ,
verweerster in het principaal hoger beroep, verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster, verweerster in het tegenverzoek,
1.1. Het geding in eerste aanleg
14 december 2016 die de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht) heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift van [appellant] met een productie en met de stukken van de eerste aanleg, ingekomen bij de griffie van het hof op 1 maart 2017;
- de op 2 juni 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd.
primair:1) te verstaan dat de kantonrechter te Utrecht bij beschikking van 14 december 2016 ten onrechte het verzoek van GloMidCo om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [appellant] heeft toegewezen;
2) GloMidCo te veroordelen tot herstel van de arbeidsovereenkomst met [appellant] met ingang van 1 april 2017, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte daarvan dat GloMidCo nalaat aan die veroordeling te voldoen;
4) de beschikking van de kantonrechter van 14 december 2016 te vernietigen voor zover daarin aan billijke vergoeding ex artikel 7:671b lid 8 sub c BW niet meer aan [appellant] is toegekend dan € 30.000,- bruto en, opnieuw beschikkende, GloMidCo te veroordelen om aan [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting een billijke vergoeding ex artikel 7:671b lid 8 sub c BW te betalen van € 288.000,- bruto;
zowel primair als subsidiair6) de beschikking van de kantonrechter van 14 december 2016 te vernietigen voor zover daarin is bepaald het tegenverzoek van [appellant] zoals geformuleerd onder 3 van dat verzoek werd afgewezen en, opnieuw beschikkende, GloMidCo te gebieden om de aan [appellant] ter beschikking gestelde leaseauto of een vergelijkbare leaseauto tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst onder de gebruikelijke voorwaarden ter beschikking te blijven stellen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte daarvan dat GloMidCo nalaat aan dat (het hof leest) gebod te voldoen;
7) de beschikking van de kantonrechter van 14 december 2016 te vernietigen voor zover daarin de proceskosten van [appellant] in het tegenverzoek op nihil werden begroot en, opnieuw beschikkende, de proceskosten te begroten conform het liquidatietarief;
8) GloMidCo te veroordelen in de proceskosten van beide instanties.
- de beschikking van de kantonrechter te Utrecht van 14 december 2016 te vernietigen voor zover dit de toekenning van een billijke vergoeding van € 30.000,- bruto betreft en, opnieuw beschikkende, te beslissen dat aan [appellant] geen billijke vergoeding wordt toegekend;
- [appellant] te veroordelen, indien betaald, tot terugbetalen van een bedrag van € 30.000,- bruto aan GloMidCo binnen een maand na het wijzen van de beschikking, althans binnen een door het hof in goede justitie te bepalen termijn;
- [appellant] te veroordelen in de kosten van beide instanties.
3.De vaststaande feiten
1 april 2015 getekende arbeidsovereenkomst is bepaald dat zowel werknemer als werkgever bij beëindiging van het dienstverband een opzegtermijn van 3 maanden in acht zullen nemen.
Niet uit te sluiten is dat er een patstelling is ontstaan die voor beide partijen onwenselijk is, nu [A] zonder ‘dossieropbouw’ het einde van de arbeidsovereenkomst met [appellant] nastreeft en de verhoudingen binnen de onderneming hiermee op scherp zijn gezet. Niet ondenkbaar is verder dat [appellant] ten aanzien van de kritiek van voormelde werknemers op zijn functioneren, waarmee hij in elk geval in deze procedure bekend is geworden en hij mogelijk vanuit zijn positie ook eerder had moeten signaleren, te weinig zelfreflexie heeft getoond. Deze omstandigheden leiden echter niet tot de conclusie dat sprake is van de in artikel 7:669 lid 3 onderdeel h BW bedoelde situatie.’3.9 Op 19 juli 2016 heeft [A] een e-mail aan [appellant] (op zijn hotmail-adres) gezonden, waarin [A] melding maakt van het feit dat [appellant] niet reageert op verzoeken van de administratie en human resources van GloMidCo . De verzoeken hadden betrekking op het aanleveren van twee facturen en op het inleveren door [appellant] van een Apple Macbook Pro en een iPad. [A] geeft in zijn e-mail aan graag voor het einde van die werkdag een verklaring tegemoet te zien waarom [appellant] niet reageert op de verzoeken vanuit de GloMidCo adminstratie.
Bij deze onze reactie op je mail van 20 juli. Die verhoudt zich niet met de feiten die zich na de beschikking hebben voorgedaan.
“Op enig moment komt [A]( [A] , hof)
samen met [medewerker 3 GloMidCo]uit de vergaderkamer en vraagt op een normale manier wat er nu precies aan de hand is met het netwerk. Als [appellant] aangeeft dat hij niet op het netwerk kan, legt [A] uit dat er veranderingen zijn en dat iedereen nu via wifi moet inloggen. [medewerker 1 GloMidCo] en [medewerker 3 GloMidCo] bevestigen dit. Eigenlijk gaat dit gesprek heel goed, ik merk wel dat de houding van [appellant] iets verandert, hij is bezig met inloggen en geeft geen aandacht aan [A] , voor mijn gevoel negeert hij [A] op dat moment. Dit heeft hij later ook toegegeven, met een lachje.
‘Tijdens een korte pauze komt [A] erbij staan. Hem wordt de vraag voorgelegd over toegang tot het netwerk. [A] geeft aan dat er wat veranderingen zijn voor het inloggen op het netwerk en bevestigt dat toegang tot het glomidco netwerk wel mogelijk zou moeten zijn. Op mijn vraag of ik daarmee ook toegang krijg tot de glomidco -folders blijft onbeantwoord. [medewerker 2 GloMidCo], hof)
is op dat moment even naar de w.c., [medewerker 1 GloMidCo] en [medewerker 3 GloMidCo] zijn wel aanwezig. [A] maakt een opmerking over het feit dat hij het ongeloofwaardig vindt dat ik mijn emails niet heb kunnen lezen waarop ik hem laat zien dat zelfs op mijn telefoon een password reset vereist wordt. [A] vindt het allemaal maar ongeloofwaardig en maakt dit ook duidelijk kenbaar. Ik heb hem aangegeven dat het niet (meer) relevant is of dat ik wel/niet toegang had tot mijn email en overigens ik de email niet hoefde te lezen, immers ik was vrijgesteld van werkzaamheden. [A] reageert hierop erg emotioneel (zeer hard/schreeuwend) en verwijtend. “Jij moet je email lezen.” Waarop ik reageer met de opmerking: ik “moet” niks en zie graag dat je op een normale gesprekstoon mij te woord staat. [A] : erg emotioneel/schreeuwend “Ik ben jouw baas, ik bepaal wat hier gebeurt”.
27 september 2016 heeft GloMidCo een intakegesprek met de mediator.
13 oktober 2016 ter griffie van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, is binnengekomen.
4.De verzoeken in eerste aanleg en de beoordeling daarvan
€ 55,47, € 60,32 en € 56,83, vermeerderd met de wettelijke rente, ter zake van de leaseauto
€ 1.162,29, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente en GloMidCo te gebieden de leaseauto tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst ter beschikking te stellen op straffe van een dwangsom.
- het einde van de arbeidsovereenkomst bepaald op 1 april 2017;
- GloMidCo in de proceskosten aan de zijde van [appellant] veroordeeld, tot aan de beschikking begroot op € 600,-;
met betrekking tot de tegenverzoeken van [appellant]
€ 55,47, € 60,32 en € 56,83 met de wettelijke rente over elk van deze bedragen te berekenen vanaf de dag dat [appellant] deze bedragen heeft betaald tot de voldoening;
5.De beoordeling in hoger beroep
ook bij een minder duurzaam verstoorde arbeidsverhouding de arbeidsovereenkomst opgezegd moet kunnen worden als de ernst daarvan zodanig is dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevergd”(Kamerstukken II 2013-2014, 33818, nr. 3, p. 43-46). In de Beleidsregels UWV over de verstoorde arbeidsverhouding is geen aanwijzing te vinden dat het verzoek om toestemming tot ontslag zou moeten worden geweigerd indien de verstoring (grotendeels) aan de werkgever te wijten is. Verwezen wordt naar onderdeel 8 van hoofdstuk 27 van de Beleidsregels UWV waarin met zoveel woorden is opgemerkt dat de
schuldvraagbij de ontslaggrond verstoorde arbeidsrelatie geen toetsingscriterium is, omdat deze geen element vormt blijkens het Ontslagbesluit. Daaraan is toegevoegd dat soms de verstoring in overwegende mate aan de werkgever te wijten zal zijn en dat in andere gevallen ook verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer kan uitmonden in een verstoorde arbeidsrelatie. Is sprake van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie en is deze verstoring geheel of grotendeels aan de werkgever te wijten, en is tevens voldaan aan het criterium dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat hij de arbeidsovereenkomst voortzet, dan zou dit zich naar het oordeel van het hof vooral moeten vertalen in het toekennen aan de werknemer van een billijke vergoeding.
“Om afspraken die een werknemer tot al te lange opzegtermijnen zouden verplichten af te remmen is, naast het maximum van zes maanden, bepaald dat bij verlenging de termijn van de werkgever tenminste twee keer zo lang moet zijn als die voor de werknemer.”
a. In zijn e-mail van 19 juli 2016 heeft [A] aan [appellant] meegedeeld dat [appellant] tot drie maal toe door [medewerker 1 GloMidCo] is opgeroepen om ongebruikte bedrijfsmiddelen in te leveren (een MacBook Pro en een iPad). Deze drie verzoeken zijn volgens GloMidCo gedaan in het telefoongesprek van [medewerker 1 GloMidCo] en [appellant] op 1 juli 2017 en in twee e-mails van [medewerker 1 GloMidCo] aan [appellant] van 14 juli 2016 en 18 juli 2016. [appellant] heeft aangevoerd dat hij in het telefoongesprek op 1 juli 2016 heeft laten weten alleen de MacBook Pro in zijn bezit te hebben. Volgens [appellant] was deze al geruime tijd kapot en mocht hij deze privé gebruiken, reden waarom hij deze ook zelf heeft laten repareren. [appellant] heeft gemotiveerd betwist dat hij de hiervoor vermelde e-mails van [medewerker 1 GloMidCo] heeft ontvangen omdat deze naar (een) account(s) zijn verzonden, waar hij geen toegang meer toe had. Dit betekent dat niet als vaststaand kan worden aangenomen dat [appellant] herhaaldelijk heeft geweigerd bedrijfsmiddelen in te leveren. Belangrijker acht het hof echter dat GloMidCo niet heeft toegelicht waarom het noodzakelijk én redelijk was dat [appellant] reeds op 5 juli 2016 - nog voordat GloMidCo kennis had gekomen van de inhoud van de beschikking van 13 juli 2016 - gehouden was bedrijfsmiddelen in te leveren. Die noodzaak en redelijkheid was nog minder aanwezig bij de daarop volgende sommaties op 14, 18 en 19 juli 2016 van [medewerker 1 GloMidCo] en [A] . Op die tijdstippen was GloMidCo met de afwijzende beschikking van de kantonrechter van 13 juli 2016 bekend, zodat het dienstverband met [appellant] bleef voortduren. GloMidCo heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling desgevraagd verklaard dat het verzoek om bedrijfsmiddelen in te leveren te maken had met een herschikking van deze apparatuur in verband met de komst van nieuwe medewerkers. Waarom juist [appellant] bedrijfsmiddelen moest inleveren en moest wijken voor nieuwe medewerkers, terwijl hij nog in dienst was van GloMidCo , is niet duidelijk geworden. Feit is dat een werknemer zonder bedrijfsmiddelen zijn werkzaamheden niet behoorlijk kan verrichten en dat heeft GloMidCo met haar onredelijke handelwijze bewerkstelligd.
b. [appellant] heeft zich in zijn e-mail van 20 juli 2016 bereid verklaard op 21 juli 2016 naar zijn werk te komen, waarbij hij aan [A] heeft gevraagd hem te laten weten wat van hem werd verwacht. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij, bij gebreke van enig bericht, maandag (25 juli 2016) op het werk zou verschijnen. [A] heeft [appellant] in zijn e-mail van 24 juli 2016 om 20:49 uur opgeroepen om op 27 juli 2016 op het werk te verschijnen. Het hof acht aannemelijk dat [appellant] , vanwege het late tijdstip waarop [A] zijn e-mail van 24 juli 2016 aan hem heeft gezonden, met daarin een oproep om op een gewijzigde datum en tijdstip op het werk te verschijnen, niet heeft kunnen lezen. Gevolg hiervan was dat [appellant] op
c. [A] heeft [appellant] in zijn e-mail van 24 juli 2016 opgeroepen om op 27 juli 2016 op het werk te verschijnen. Op 27 juli 2016 is hij ontvangen door [medewerker 1 GloMidCo] en [medewerker 2 GloMidCo] , met wie hij een gesprek heeft gehad. GloMidCo heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat [appellant] noch [medewerker 1 GloMidCo] noch [medewerker 2 GloMidCo] kende. [A] heeft in zijn e-mail van 24 juli 2016 aangegeven dat de communicatie via [medewerker 1 GloMidCo] zou verlopen, dat met [medewerker 1 GloMidCo] de werkzaamheden die [appellant] zou gaan doen, zouden worden besproken en dat [appellant] de komende periode aan [medewerker 1 GloMidCo] verantwoording diende af te leggen. [A] heeft op deze wijze zijn verantwoordelijkheid om de voortzetting van het dienstverband tussen GloMidCo en [appellant] een positieve invulling te geven, volledig afgeschoven op [medewerker 1 GloMidCo] , nota bene een nieuwe medewerker binnen GloMidCo zonder directeursfunctie, terwijl het juist aan hem was om op dat moment de verstandhouding tussen hem en [appellant] te normaliseren.
d. Uit het gespreksverslag van [medewerker 2 GloMidCo] blijkt dat [medewerker 1 GloMidCo] [appellant] op 27 juli 2016 heeft meegedeeld dat het bezoeken van klanten door [appellant] op dat moment nog te vroeg was omdat GloMidCo op dat moment nog onvoldoende vertrouwen in hem had om [appellant] naar de klant te laten gaan. [appellant] heeft hierop aangegeven zich als een kind behandeld te voelen. Op welk moment verwacht kon worden dat GloMidCo dit vertrouwen wel weer zou hebben, is gesteld noch gebleken. Uit de verklaring van [medewerker 2 GloMidCo] blijkt dat de precieze inhoud van de functie en de invulling daarvan een onderdeel van mediation zou zijn. Feit is echter dat GloMidCo iedere serieuze vorm van werkhervatting door [appellant] uit de weg is gegaan; zij heeft [appellant] laten “bungelen”.