In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 augustus 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de vraag of belanghebbende recht heeft op de alleenstaande-ouderkorting voor het jaar 2013, terwijl zijn zoon in dat jaar tijdelijk in een justitiële inrichting verbleef. Belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen, waarbij de belastingdienst de alleenstaande-ouderkorting had geweigerd op basis van de inschrijvingseis in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). De rechtbank Gelderland had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.
Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet voldeed aan de inschrijvingseis, omdat zijn zoon in de GBA was ingeschreven op het adres van de justitiële inrichting. Belanghebbende voerde aan dat deze eis in zijn geval niet van toepassing zou moeten zijn, omdat er geen risico op dubbele toekenning van de heffingskorting bestond. Hij stelde dat de inschrijvingseis een schending van het gelijkheidsbeginsel opleverde, vooral in vergelijking met kinderen van binnenvaartschippers, voor wie deze eis niet geldt.
Het Hof concludeerde dat de inschrijvingseis niet in strijd was met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) of het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR). Het Hof oordeelde dat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft en dat de inschrijvingseis een legitiem doel dient. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraken van de inspecteur, en verlaagde de aanslag. Tevens werd de belastingrente dienovereenkomstig verminderd en werd de inspecteur veroordeeld tot betaling van de proceskosten van belanghebbende.