In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juli 2017 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding over de geldigheid van een niet-concurrentiebeding in een koopovereenkomst van aandelen. De appellante, een besloten vennootschap, was in eerste aanleg gedaagde in conventie en eiseres in reconventie. De geïntimeerde, Salor Spakenburg B.V., had in conventie vorderingen ingesteld tegen de appellante, waaronder het staken van activiteiten die in strijd zijn met het niet-concurrentiebeding en het betalen van boetes. De voorzieningenrechter had in eerste aanleg de vordering tot staking van activiteiten toegewezen voor zover deze betrekking had op het niet-concurrentiebeding, maar de overige vorderingen afgewezen.
In hoger beroep heeft de appellante zeven grieven ingediend en verzocht het vonnis van de voorzieningenrechter te vernietigen. Het hof heeft zich eerst een voorlopig oordeel gevormd over de feiten en het daarop toe te passen recht. De kern van het geschil was of het niet-concurrentiebeding geldig was in het licht van de Mededingingswet. De appellante stelde dat het beding een verboden beding was dat de mededinging op de Nederlandse markt beperkt, terwijl Salor betwistte dat het beding verboden was en stelde dat het een legitiem doel diende.
Het hof heeft vastgesteld dat het niet-concurrentiebeding de mededinging op de relevante markt merkbaar beperkt en dat het beding niet voldoet aan de eisen van de Mededingingswet. Het hof heeft geoordeeld dat het beding niet kan profiteren van de uitzonderingen in de wet en dat het verbod van artikel 6 Mw van toepassing is. Het hof heeft de vorderingen van Salor in conventie afgewezen en de vorderingen van de appellante in reconventie toegewezen, waaronder de schorsing van het niet-concurrentiebeding. Salor is veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.