In deze zaak gaat het om de belastingheffing van een Belgisch rustpensioen dat is ontvangen door een inwoner van Nederland, belanghebbende. De zaak is ontstaan na een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en een aanslag premie Zorgverzekeringswet (Zvw) die door de Inspecteur aan belanghebbende is opgelegd voor het jaar 2013. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de Inspecteur heeft de bezwaren afgewezen. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland, die het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
De kern van het geschil is of het rustpensioen dat belanghebbende in 2013 heeft ontvangen, moet worden gerekend tot het belastbare inkomen, het premie-inkomen en het bijdrage-inkomen. Belanghebbende stelt dat het rustpensioen niet belastbaar is, terwijl de Inspecteur van mening is dat het rustpensioen terecht tot het belastbare inkomen is gerekend. Het Hof oordeelt dat belanghebbende binnenlandse belastingplichtige is en dat hij belastingplichtig is voor zijn volledige wereldinkomen, met uitzondering van bepalingen van internationaal belastingrecht.
Het Hof bevestigt dat het rustpensioen, dat voortvloeit uit werkzaamheden in loondienst in België, moet worden gerekend tot het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende. Het Hof wijst erop dat de belastingheffing door Nederland niet in strijd is met Europese regelgeving, aangezien de verordeningen enkel aanwijsregels voor sociale verzekeringen bevatten en geen invloed hebben op de heffing van directe belastingen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard.