Uitspraak
1.Op=Op Carolie B.V.,
2. Trade Cosmetics B.V.,
3. Op=Op Assen B.V.,
4. Weg=Pech Roden B.V.,
5. Op=Op Almere B.V.,
6. Op=Op Barneveld B.V.,
7. Op=Op Veenendaal B.V.,
8. Markon B.V.,
9. Op=Op Enschede B.V.,
10. Op=Op Nijverdal B.V.,
Carolie c.s.,
1.Op=Op Partijgroothandel B.V.,
Partijgroothandel,
2. Valkema Invest B.V.,
3. Holding V.J. Alkema B.V.,
Holding Alkema,
4. J. Venema Beheer B.V.,
Venema Beheer,
5. De Vijzel Trading B.V.,
De Vijzel,
6. [geïntimeerde6] ,
[geïntimeerde6],
7. [geïntimeerde7] ,
[geïntimeerde7],
Op=Op c.s.,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten (en grieven 1 en 2)
grieven 1 en 2ten aanzien van een aantal van die feiten bezwaren heeft aangevoerd. Met in achtneming van deze grieven, die op zichzelf niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis, staan de volgende feiten tussen partijen vast.
IN AANMERKING NEMENDE:
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De vordering in hoger beroep
het vonnis, tussen appellanten sub 1 t/m 10 als eisers en geïntimeerden als gedaagden 1 t/m 7, zoals gewezen door de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 9 september 2015, onder zaak- rolnummer C/19/104790 / HA ZA 14-105, te vernietigen, en opnieuw rechtdoende bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad.
5.De ontvankelijkheid appellanten sub 9 en 10
6.De bespreking van de (overige) grieven en de vorderingen
grieven 5 en 6introduceren Op=Op c.s. de nieuwe primaire en subsidiaire grondslagen voor hun (gewijzigde) vorderingen zoals zij die in hoger beroep hebben ingesteld. Tevens handhaven zij in die grieven, meer subsidiair, hun standpunt in eerste aanleg. Het hof zal deze grieven thans gezamenlijk bespreken.
primaire grondslagvoor de (primaire) vordering luidt in hoger beroep dat Partijgroothandel is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst door in strijd met wat was overeengekomen hogere prijzen in rekening te brengen dan de kale inkoopprijzen plus 10%. Op grond van die stelling wordt aanspraak gemaakt op schadevergoeding over de jaren 2009 tot en met 2014, waarbij de schade is begroot op 7,49% van de aan Partijgroothandel betaalde inkoopprijzen over die jaren. Uit een uitgelekte voorraadlijst van Partijgroothandel d.d. 1 maart 2012 (prod. 2 bij inleidende dagvaarding) is volgens Carolie c.s. namelijk gebleken dat de daarop vermelde inkoopprijzen van Partijgroothandel gemiddeld met 17,49 % opslag aan Carolie c.s. zijn doorberekend. Het verschil tussen die 17,49 % en de overeengekomen 10% bepaalt de schade, aldus Carolie c.s.. Bedoelde afspraak – inkoopprijzen plus 10% - is volgens Carolie c.s. “in het verleden” gemaakt met de heer [C] , de vorige bestuurder/aandeelhouder van Partijgroothandel. Carolie c.s. bieden daar bewijs van aan. Het bestaan van de afspraak zou volgens Carolie c.s. blijken uit:
De afspraak, die jaren geleden is gemaakt, is dat de Op=Op Partijgroothandel zijn inkoopprijs vermeerderd met 10%. Dit betekent simpelweg dat € 1,- € 1,10,- wordt voor de ondernemers" en de reactie daarop van Partijgroothandel bij brief van 27 juli 2012 (productie 11 inleidende dagvaarding) voor zover luidende: "
10% opslag. Dit is iets wat wellicht door Dhr. [C] In het verleden is gezegd. Echter is dit, wat iedereen wellicht ook weet, nooit uitgevoerd.";
95% = inkoop plus 10%" en "
opslag 10% op inkoop";
Dit is iets wat wellicht in het verleden door de heer [C] is gezegd". Op grond van een en ander acht het hof onvoldoende weersproken dat dat door [C] in het verleden is verklaard dat de inkoop plus 10% opslag aan de franchisenemers zal worden doorberekend. Derhalve zal daar als vaststaand van worden uitgegaan en is in zoverre bewijslevering niet nodig.
Eisers hebben nimmer vrijwillig of nadrukkelijk ingestemd met een opslag op verplicht bij Op = Op Partijgroothandel af te nemen goederen en zij mochten uitgaan van marktconforme inkoopprijzen
subsidiaire grondslagvoor de primaire vordering in hoger beroep luidt dat indien de afspraak van “inkoop met een opslag van 10%” niet is gemaakt, de franchiseovereenkomst tussen partijen toch in die zin moet worden uitgelegd. Als argument daarvoor wordt dan echter weer verwezen naar het feit dat de afspraak “inkoop met een opslag van 10%” is gemaakt. Het hof kan Carolie c.s. in deze cirkelredenering niet volgen, omdat in het subsidiaire scenario de afspraak juist niet is gemaakt.
meer subsidiairegrondslag in hoger beroep betreft een herhaling van het standpunt in eerste aanleg: door Op=Op c.s. zijn in strijd met artikel 8 van de overeenkomst geen marktconforme prijzen gehanteerd. Op grond daarvan wordt in hoger beroep, subsidiair, gevorderd schadevergoeding te begroten op 17,49% van de door Carolie c.s. in de periode 2009-2014 betaalde inkoopprijzen, te weten het (gemiddelde) verschil tussen de door Partijgroothandel blijkens de voorraadlijst van 1 maart 2012 betaalde inkoopbedragen en de prijzen die zij voor die producten aan Carolie c.s. in rekening bracht. Tegen de verwerping hiervan door de rechtbank heeft naast grief 5 (memorie van grieven 169 tot en met 172) ook betrekking grief 6, die uiteen valt in onderdelen (a) tot en met (j). Voorts heeft het gestelde in de memorie van grieven onder 52 en volgende betrekking op de meer subsidiaire grondslag. Het hof zal een en ander gezamenlijk bespreken. Het hof tekent hier wel bij aan dat de griefonderdelen 6 sub (a) tot en met (i) niet zijn gericht tegen oordelen van de rechtbank, maar tegen een weergave door de rechtbank van de standpunten van Op=Op c.s., en als zodanig niet tot vernietiging kunnen leiden.
De ondernemer onderkent het belang van "Op = Op” en andere gebruikers van de formule bijeen zo groot mogelijke uniformiteiten (controle op) kwaliteit en samenstellingvan het assortimentevenals concentratie van de inkoop bij leveranciers waarmee "OP = OP” de leveringsovereenkomst heeft gesloten.Dat en waarom deze bepaling zo moet worden uitgelegd dat er iets anders is overeengekomen dan dat er een uniform assortiment zal worden aangehouden, is niet (onderbouwd) gesteld.
grief 7betrekking. In eerste aanleg was de desbetreffende vordering (ten aanzien van appellanten sub 1 tot en met 4) aanvankelijk beperkt tot 50% van de fees, waarvan 25% betrekking had op schade vanwege de in rekening gebrachte te hoge prijzen en 25% op schade door andere tekortkomingen (conclusie van repliek sub 197 e.v.). Vervolgens is die eis bij akte eisvermeerdering van 1 oktober 2014 vermeerderd tot 100% van de fees, met als toelichting dat door appellanten sub 1 tot en met 4 met het franchisecontract "geen enkel voordeel is behaald". In het petitum van die akte en ook in het petitum van de memorie van grieven wordt gesproken over "onverschuldigd betaalde" franchisefees maar tegelijkertijd over schadevergoeding.
Grief 8heeft daarnaast betrekking op de gestelde (bestuurders) aansprakelijkheid van [geïntimeerde6] en [geïntimeerde7] . Uit de toelichting op deze grieven volgt dat Carolie c.s. de aansprakelijkheid van de geïntimeerden sub 2 tot en met 7 funderen op (hun gestelde betrokkenheid of rol bij) het tekortschieten door Partijgroothandel. Nu hiervoor echter is geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat Partijgroothandel is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, sneuvelt reeds daarom de daarvan afgeleide aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad van geïntimeerden sub 2 tot en met 7, wat er overigens zij van de gebrekkige onderbouwing van die grondslagen. De grieven falen.