Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
“[de ex-echtgenoot] al voordat [[appellante]] een bijstandsuitkering (…) ontving, gewoon bij haar woont”, heeft de sociale recherche De Liemers een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan [appellante] verleende bijstand. De sociale recherche heeft [appellante] en [de ex-echtgenoot] verhoord, waarvan processen-verbaal zijn opgemaakt en heeft een rapport uitgebracht, gedateerd 9 november 2009.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
NJ2017/62,
UWV,r.o. 3.4.4.). B&W zouden dan, conform de vaststellingen van de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraak van 1 oktober 2013, onder ogen hebben gezien dat er onvoldoende bewijs was voor de aanname dat [de ex-echtgenoot] in de bewuste periode zijn hoofdverblijf had bij [appellante]. Zij zouden dan geen intrekkings- en terugvorderingsbesluit hebben genomen. In dat geval zou [appellante] geen nieuwe bovenmatige schuld hebben laten ontstaan die aanleiding zou kunnen vormen voor tussentijdse beëindiging van de schuldsanering zonder schone lei. Het hof oordeelt dat voldoende aannemelijk is dat de rechtbank (in de insolventiezaak) de door de rechtbank (in deze aansprakelijkheidszaak) genoemde gronden niet toereikend had geoordeeld om aan [appellante] een schone lei te onthouden. De door de rechtbank (in de aansprakelijkheidszaak) genoemde omstandigheden waren immers bij de rechtbank (in de insolventiezaak) bekend door middel van het in die procedure ingebrachte rapport van de sociale recherche, maar vormden toen geen grond om daarop de tussentijdse beëindiging mede op te baseren. Voor zover de rechtbank (in de aansprakelijkheidszaak) mede belang heeft toegekend aan het veelvuldig verblijf van [de ex-echtgenoot] in de woning van [appellante], is de redenering onjuist. De Centrale Raad van Beroep heeft immers geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat [de ex-echtgenoot] in de bewuste periode zijn hoofdverblijf in de woning van [appellante] had. Daarvan heeft enerzijds de burgerlijke rechter bij de beoordeling van de op onrechtmatige daad gebaseerde vordering van [appellante] uit te gaan, maar anderzijds ook de rechtbank (in de insolventiezaak) als het gaat om de bepaling van de beslagvrije voet ex artikel 475d Rv en de daarbij in aanmerking te nemen bijstandsuitkering van [appellante] als alleenstaande. Daarom is er geen aanleiding om bij de berekening van het vrij te laten bedrag/beslagvrije voet mede te betrekken het inkomen van [de ex-echtgenoot] en kan niet worden aangenomen dat [appellante] in zoverre een informatieplicht heeft geschonden. Verder heeft [appellante] gesteld dat het wassen van de kleren van haar ex-partner [de ex-echtgenoot] gezien de vroegere affectieve relatie niet als een op geld waardeerbare activiteit kan worden beschouwd en dat daartegenover het financiële voordeel stond dat zij in zijn auto naar het ziekenhuis kon rijden, welke stelling onvoldoende is weersproken door de gemeente. Ten slotte blijkt uit het arrest van dit hof van 19 april 2012 en uit de in het geding gebrachte ontheffingen van de sollicitatieplicht genoegzaam dat [appellante] door ziekte niet in staat is loonvormende arbeid te verrichten. De rechtbank heeft daarom op onjuiste gronden geoordeeld dat [appellante] de hand- en spandiensten die zij in café de Babbelaar verrichtte eerder had moeten melden aan de bewindvoerder in verband met de mogelijkheid betaald werk te verkrijgen.
NJ2005/391,
Oosterparkrellen). Daaraan doet niet af dat de gemeenteambtenaren handelden op instructie van de officier van justitie. Omdat [appellante] heeft aangeboden te bewijzen dat haar woning door ambtenaren, in dienst van de gemeente, zonder de vereiste machtiging op zodanige wijze is doorzocht, dat zij is aangetast in de persoon, zal zij worden toegelaten tot dat bewijs.
6.De beslissing
uitsluitendbewijs door bewijsstukken wenst te leveren, zij die stukken op de roldatum 1 augustus 2017 in het geding dient te brengen,
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de
roldatum 18 juli 2017, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;