Uitspraak
[appellant],
Arka-Bouw,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- Arka-Bouw te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ex art. 7:681 lid 1 BW ter hoogte van € 30.000 bruto, althans een door uw Gerechtshof in goede justitie te betalen ander bedrag aan schadevergoeding;
- Arka-Bouw te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over het voornoemde bedrag (...);
- Arka-Bouw te veroordelen in de proceskosten van dit geding in beide instanties, (...).”
2.De feiten
Het op een zo efficiënt mogelijke wijze willen inrichten van de organisatie is een beslissing die behoort tot uw ondernemersvrijheid. (...) Gelet op de door u verstrekte financiële informatie kan naar onze opvatting in redelijkheid niet van u worden verwacht, dat u langer wacht met het nemen van maatregelen. (...) We hebben geen aanleiding gezien om aan de juistheid van de door u verstrekte financiële informatie te twijfelen. Binnen de door ons te verrichten toets stellen we dan ook vast, dat u met de door u verstrekte informatie in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat u in redelijkheid heeft kunnen komen tot uw besluit maatregelen te nemen en te snijden in uw personeelsbestand. (…) De door u ingebrachte cijfermatige overzichten hebben ons ervan overtuigd dat u maatregelen moet nemen om de continuïteit van uw onderneming te waarborgen. (…) Uw besluit om binnen de functiegroep timmerman 1 één arbeidsplaats te laten vervallen, sluit naar ons oordeel aan bij de manier waarop u de organisatie wenst in te richten. (…) Uit de door u verstrekte personeelsoverzicht en de berekening van het afspiegelingsbeginsel maken we op, dat u voornoemd beginsel correct heeft toegepast. (…) Deze ontslagaanvraag is ingegeven door de financiële noodzaak om de personeelskosten te verlagen en het aantal arbeidsplaatsen te verminderen. Aannemelijk is geworden dat er geen (geschikte) vacatures zijn zodat het niet mogelijk is om werknemer binnen de bedrijfsvestiging te plaatsen.”
Op basis van weging van alle mij bekende gegevens zowel medisch als arbeidsdeskundig, de anamnese, de heteroanamnese en de resultaten van mijn eigen onderzoek kom ik tot de conclusie dat er bij de heer [appellant] sprake is van een beroepsziekte. Dat wil zeggen dat de klachten van de beide ellebogen en waarvan de diagnose luidt: recidiverende bursitis olecrani en die hij heeft ontwikkeld in de periode dat hij als timmerman werkzaam was, in overwegende mate veroorzaakt zijn door het werk.
3.De vorderingen en beoordeling in eerste aanleg
4.De beoordeling in hoger beroep
grief 2komt [appellant] op tegen de overweging van de kantonrechter in randnummer 5.6.5 van het vonnis dat [appellant] niet heeft onderbouwd en met bewijsstukken heeft gestaafd dat zijn arbeidsongeschiktheid vanaf maart 2011 t/m december 2012 en vanaf maart 2013 tot einde van het dienstverband in verband staat met zijn werkzaamheden voor Arka-Bouw, zodat er ook geen grond bestaat Arka-Bouw daarvan een verwijt te maken. Grief 2 is tevens gericht tegen de overweging van de kantonrechter in randnummer 5.6.5 van het vonnis dat [appellant] niet heeft gesteld dat Arka-Bouw zich in het kader van de re-integratie onvoldoende heeft ingespannen, zodat er evenmin grond bestaat Arka-Bouw een verwijt te maken over het voortduren van de arbeidsongeschiktheid. Met
grief 3komt [appellant] op tegen de overweging van de kantonrechter in randnummer 5.6.6 van het vonnis dat niet gesteld en gebleken is dat Arka-Bouw tekort is geschoten in haar verplichting [appellant] buiten haar onderneming te werk te stellen.
grief 4bestrijdt [appellant] de laatste twee aspecten.
grief 5komt [appellant] hiertegen op.
grief 6bestrijdt [appellant] randnummer 5.6.10 van het vonnis, waarin de kantonrechter heeft overwogen dat Arka-Bouw een lange opzegtermijn van 26 weken in acht heeft genomen, in welke opzegtermijn naar Arka-Bouw onweersproken heeft aangevoerd de leeftijd van [appellant] en de duur van zijn dienstverband zijn verdisconteerd. De omstandigheid dat die opzegtermijn voortvloeit uit de CAO maakt dat volgens de kantonrechter niet anders. [appellant] voert aan dat de omstandigheid dat de opzegtermijn voortvloeit uit de CAO relevant is en dat daardoor die langere opzegtermijn geen (belangrijke) rol mag spelen in de beoordeling of er sprake is van kennelijk onredelijk ontslag.
grieven 7 en 8komt [appellant] tegen deze overwegingen en beslissingen op.